U bent hier: Welkom » Oorlogsverhalen » Oldenzaal in bange oorlogsdagen

Oldenzaal in bange oorlogsdagen

Verhaal geschreven door Johan van Drueten

Als vijfjarig kind was ik bang voor de naderende Tweede Wereldoorlog. Ik schrijf dit op het conto van mijn ouders, buurtbewoners en Oldenzalers om mij heen, allemaal mensen die in spanning en angst leefden voor de naderende oorlog.

Begin mei 1940 wandelde ik aan de hand van mijn vader naar de Bentheimerstraat op het hoogste punt ter hoogte van villa de Hulst. Ik zie mijn vader nog lachen. Hij tikte met zijn wandelstok tegen de met zand gevulde putringen, die zigzag over de straat stonden, bedoeld om de eventuele binnengevallen Duitse troepen tegen te houden en schudde zijn hoofd en zei kort: “tjonge, jonge toch!”

Drueten van JohanHelaas stond ik op 10 mei weer aan de hand van mijn vader, maar nu ter hoogte van ‘de Bond’ aan de Molenstraat om te kijken naar de lange colonne Duitse soldaten op vrachtauto’s en andere voertuigen. Ze waren klaar om verder Nederland in te trekken. Enkele soldaten deelden snoepjes uit aan de kinderen. Van onze ouders mochten wij die niet aannemen, want er kon vergif in zitten! Jammer nietwaar? Daarnaast werden door foute Oldenzalers bloemen geworpen naar de soldaten en op de Markt werden ze toegezongen. Uit privacyoverwegingen wil ik geen namen van die N.S.B.’ers noemen. En zo begon de oorlog met een vijf jaar lange bezetting, met angst, honger en veel tekorten op elk gebied.

Er waren vaak angstige dagen en nachten door honderdtallen overvliegende bommenwerpers richting Duitsland, die ook boven Oldenzaal neergeschoten konden worden door de Duitse jachtvliegtuigen van Vliegveld Twente. Tijdens de nachten je bed in en uit, want de vliegtuigen kwamen ook terug! Rondom Oldenzaal stond volop afweergeschut, ook achter de melkfabriek aan de Bentheimerstraat. Je went aan alles, maar aan dat knallende geluid nooit!

Ook een tijd van armoede, gebrek aan alles van kleding tot voeding. Zo ging ik dan met mijn oudere broer, na schooltijd te voet, met een kan in de hand aankloppend bij de boeren voor een litertje melk en of een stukje spek. We hebben veel strenge winters gekend zonder kolen in de kachel. Dan ging je in het holst van de nacht met je vader en broers, met een handkar, het bos in om stiekem een boom om te hakken en naar huis te slepen! Gas en elektriciteit was er soms een uurtje per dag, om te kunnen koken en dergelijke. Een kaars bracht dan weer uitkomst. Winkels waren gesloten en op bepaalde tijden kon je soms met aangewezen bonnen, door de Gemeente beschikbaar gesteld, een broodje met een potje suikerbietenstroop en/of een maaltijd halen bij de ‘Gaarkeuken’. De inhoud was om niet aan te zien, maar wel een uitkomst voor mensen die zelf niet ‘de boer op konden’ om aardappelen en groenten te halen. Ook om niet te vergeten waren de plotselinge en schrikachtige huiszoekingen door de Duitsers, die naar alles en nog wat op zoek waren. Fietsen moesten ingeleverd worden alsmede radio’s, pure terreur!

De Radboud- en Plechelmusschool gingen in maart 1942 dicht en werden door de Duitsers als magazijn voor de Wehrmacht in gebruik genomen. De lessen werden daarna onder meer in café Heinink Betske en ‘het Paradijs’ aan de Eiermarkt voortgezet. Mijn klas  kreeg onderdak in café Engelbertink aan de Ootmarsumsestraat. Ik zelf had een mooi plaatsje  in de feestzaal onder een lichtkoepel en had daardoor een spannend uitzicht op luchtgevechten en overvliegende zwermen bommenwerpers van de geallieerden. De regelmaat in het lesgeven verdween geleidelijk wegens de gevaren en dergelijke en in het laatste oorlogsjaar was er helemaal geen school!

Op 17 november 1942 werden onze overburen, de familie Lievendag van de Poortstraat 6, op transport gesteld naar kamp Westerbork. Zij mochten alleen handbagage meenemen. Mijn moeder had tal van jaren een goed contact met deze slagersfamilie en kreeg een dag voor hun vertrek een fiets cadeau voor de gegeven vriendschap. Helaas, kort voor hun vertrek kwam mijnheer Lievendag de fiets weer terughalen uit angst voor ontdekking door de Duitsers. Mijnheer en mevrouw zijn op 9 april 1943 vermoord in kamp Sobibor in Polen. Hun twee dochters Emmie en Betsie, hebben de oorlog overleefd doordat zij op tijd konden onderduiken.

Ook de zigeuners waren niet veilig voor de Nazibeulen en zo werd in het voorjaar van 1944, het Drueten van Johanwoonwagenkamp aan de Hengelosestraat  ontruimd. Een aantal van de Sinti, zoals ze later werden genoemd, werd verzameld en ondergebracht in leegstaande oude huizen in de Poortstraat. Zo kwam bijvoorbeeld de familie Weiss aan de Poortstraat 21 terecht. Dhr. Weisz, een vriendelijke markante man met grote grijze baard, was vaak zittend in de voordeuropening te vinden. Hij maakte praatjes met passanten en tokkelde rustig op zijn onafscheidelijke gitaar. De buurtbewoners deelden het weinige voedsel dat er was met hem. Zelf op pad gaan voor voedsel was voor hem moeilijk door de beperkte bewegingsvrijheid. Helaas werden de Sinti op 16 mei 1944 allemaal uit hun huizen gehaald en afgevoerd en ergens in een verzamelkamp opgesloten. Hoe het hun verder is vergaan blijft een vraagteken!

Na D-Day op 6 juni 1944 heerste ook in Oldenzaal een nerveuze stemming, zo ook bij de Duitse soldaten en N.S.B.’ers, die de vrijheid kregen om op alles en iedereen te schieten. De oorlog kwam in Oldenzaal nu dichterbij en dat was goed te merken aan de dagelijks loeiende sirenes bij het verschijnen van Engelse en Amerikaanse jachtvliegtuigen en bommenwerpers, die dag en nacht over de stad vlogen. Dat gaf veel herrie door de vele stukken luchtafweergeschut die rondom Oldenzaal stonden opgesteld.

Een triest dieptepunt in Oldenzaal was de grote razzia op 25 oktober 1944. Heel Oldenzaal was in het holst van de nacht van de buitenwereld afgegrendeld door gevaarlijk uitziende Duitse soldaten in oorlogsuitrusting. Ze lagen op de straten achter machinegeweren. Luidspreker auto’s reden door de stad met de boodschap dat mannen tussen 17 en 55 jaar zich moesten verzamelen op het Plechelmusplein of op het voetbalveld ‘’t Heuveltje’ aan de Haerstraat. In de loop van de dag werden huizen doorzocht op zoek naar mannen die zich mogelijk verstopt hadden. En zo waren mijn oudste broer Gerrit en zijn vrienden Johan Endeman, Guus Valkman, Appie Veldhuis en Johan Achterbos op de loop in de stad. In de Boterstraat nabij café Johan Aarninkhof liepen zij in de val en werden onder bewaking overgebracht naar ‘’t Heuveltje’.

Meer dan 800 Oldenzalers waren toen bijeen gedreven op het voetbalveld. Mijn moeder had in alle haast een pakje brood bij elkaar gezocht en dat mocht ik naar mijn broer brengen, want volgens moeder moest dat wel lukken. Maar helaas, één van de moffen-soldaten liet mij niet door en voor mijn inzet kreeg ik een flinke draai om mijn oren! Thuis aangekomen hoorde ik van moeder dat broer Gerrit ontsnapt was op het voetbalveld. Hij kende als voetballer het veld van binnen en van buiten. Met een smoes dat hij erg moest plassen, kreeg hij van een bewaker toestemming. Via een bestaand gat in de afrastering ontsnapte hij via de volkstuintjes en het Prossinkhof en bereikte veilig ons huis. Daarna moest hij onderduiken. De meeste van zijn vrienden hadden dat geluk niet, die zijn te voet afgevoerd richting Gronau, over de grens bij Enschede, om daar verdedigingswerken tegen de oprukkende geallieerden te graven. Zijn vriend Johan Endeman heeft het zelfs met de dood moeten bekopen. Johan was nog wel het enigst kind! Na de oorlog, in1947 of 1948, kwam mevrouw Endeman totaal overstuur bij mijn moeder op bezoek met een klein kistje in haar hand, waarin zich de persoonlijke bezittingen van Johan bevonden. Dat had ze via het Rode kruis ontvangen! Haar trieste vraag aan mijn moeder was: “Wat moet ik hier nu mee?”. Deze trieste aangelegenheid is voor altijd in ons geheugen gebeiteld!

Mijn vader, die zich op de dag van de razzia verstopt had, is destijds in de loop van de avond toch nog gearresteerd en hij niet alleen! De volgende dag zijn die mannen in Oldenzaal onder bewaking op de trein gezet richting Bentheim. Mijn vader die goed Duits sprak, heeft een bewaker zover gekregen dat die de treindeur openzette ter hoogte van de Koppelboer. Door het hoogteverschil ging de trein langzamer rijden en toen is hij uit de trein gesprongen. Laat op de avond kwam mijn vader thuis met een erg gezwollen en pijnlijk blauw gekneusde bovenarm. Hij had tijdens het springen een klap van de treinbeugel gekregen. Dokter Visser -van de Spoorstraat – die ook in het verzet zat, heeft mijn vader verbonden en ze zijn samen verdwenen tot de bevrijding!

Drueten van Johan

 

En zo eindigde de oorlog, simpel weergegeven. Die geweldige eensgezindheid die we tijdens de oorlog kenden, verdampte snel. Allerlei lieden van twijfelachtig allooi die na de bevrijding op de voorgrond traden, kregen het soms voor het zeggen. Laten we maar hopen dat er nooit meer een oorlog ontstaat!