Het Marthalager op de flanken van de Paasberg, geschreven door Hans Lenderink
Een prachtig bosgebied met een gemengd bestand aan bomen doorsneden met beken en wandelpaden. Het ligt er nu in alle rust. Wie de bossen daar kent en goed kijkt kan aan het terrein nog zien wat hier in de tweede wereldoorlog gelegen heeftEvenals in de bossen bij paleis het Loo bij Apeldoorn en op vele andere plekken in Nederland zocht de Duitse bezetter ook in het oosten van het land naar een afgelegen, goed verscholen plek, om een munitieopslag aan te leggen. De keuze viel op een bebost terrein tegen de helling van de Paasberg. Het terrein was groot. Het lag ongeveer tussen het laatste deel van de Dodenweg (nu Alleeweg) tot boerderij Harbert, langs villa de Paasberg, over de Gemeenteweg (nu Paasbergweg) naar boerderij Tichelwerk, naar de Elza Hoeve en weer terug naar de Dodenweg. Eind 1942 werd begonnen met de aanleg en inrichting.
Het terrein lag toentertijd gevoelsmatig ver van de bewoonde wereld. Omdat de bereikbaarheid, met name in de natte jaargetijden slecht was, moesten aanvoerwegen worden verhard. Het ging hier om de Dodenweg, nu Alleeweg en de weg langs de Elza Hoeve, nu Tichelweg geheten. Door de bombardementen in het voorjaar van 1943 op de Hengelose stationsomgeving was daar puin genoeg voor verharding aanwezig. De bezetter vorderde boeren uit de omgeving om puin uit Hengelo te halen. Henny Nijhuis, hij woonde op boerderij de Tanke herinnert het zich nog goed. Als jonge man reed hij in alle vroegte, vaak om 5 uur al, met Engelbertink van de Siemertweg en vele anderen naar Hengelo. Men laadde puin op en probeerde tegen de middag terug te zijn in Oldenzaal. Want tegen de middag werd het gevaarlijk op de straatweg Oldenzaal – Hengelo. Er dreigde dan gevaar vanuit de lucht. Engelse jachtvliegtuigen bestookten veel transporten en men kon niet altijd waarnemen of de transporten voor de Duitse Wehrmacht waren of dat het civiel vervoer betrof. Aangekomen bij het Marthalager moest het puin de ene keer in de Dodenweg gestort worden, de andere keer ging het naar de Tichelweg bij de Elza Hoeve. In het lager had “de Beer”uit Oldenzaal ( zo noemde Henny Nijhuis hem) hierover de leiding. Hij verordende waar het puin naartoe moest.
Bewaking – Om het gehele terrein en op de wegen rondom werd wacht gelopen. Ook was er kabelwacht ingesteld. Bij boerderij Harbert was een wachtpost met schuttersput ingericht. De Duitsers waren in de gehele omgeving aanwezig. Bij de Elza Hoeve was de commandopost. Verder waren ze gehuisvest in villa de Paasberg en op boerderij Ticheler.
Munitieopslag – De munitie was over het gehele terrein opgeslagen. Wel in de buurt van de paden en wegen, zodat men er gemakkelijk bij kon komen. Voor de opslag van landmijnen en mortieren waren wallen aangelegd, waartussen de munitie werd opgeslagen en afgedekt. Kisten met kogels en handgranaten waren bovengronds opgeslagen in “bunkers”. Dit waren geen bunkers in de zin van betonnen blokken. De opslag bestond uit houten palen met een dak, gedekt met papierasfalt waarop plaggen waren gelegd. Om de palen was gaas getrokken. Ook op de daken was gaas aangebracht om het afwaaien en wegspoelen van de plaggen te voorkomen.
Russen – Op het station in Oldenzaal kwamen vele munitietreinen aan. Dat ze munitie vervoerden kon men zien omdat de wagens waren afgedekt met strobalen. In het Marthalager hadden de Duitsers Russische krijgsgevangenen te werk gesteld. De Russen vervoerden de munitie met paard en wagen door Oldenzaal naar het Marthalager. Een gevaarlijk klusje. Vooral in de laatste oorlogsjaren toen er overdag veel Engelse jagers in de lucht waren en er geregeld transporten onder vuur werden genomen. In september 1944 werd er extra veel aangevoerd. Er was ook veel elders buitgemaakte munitie bij, met name uit Frankrijk Een aantal Oldenzalers werd opgeroepen er te helpen. Doordat de geallieerden oprukten en toen al in Limburg en Brabant zaten werden de voorraden munitie in het oosten van het land aangevuld. Op 16 november 1944 viel er een bom boven op de Tankenberg. Het munitielager liep groot gevaar. Als daar bommen zouden gaan vallen was de ramp voor de stad en omgeving niet te overzien geweest. Gelukkig is Oldenzaal er redelijk goed van af gekomen.
Verzorging soldaten – Om de tewerkgestelde Russen en soldaten van eten te voorzien was er een mobile gaarkeuken beschikbaar. G. Morsink van de Middelkampweg trok met zijn paard de gaarkeuken langs de locaties waar de manschappen gehuisvest waren. Bijkomend voordeel was dat hij zijn paard kon houden. Het werd niet door de bezetter gevorderd. In villa de Paasberg was, zo ontdekte men bij de bevrijding, veel kleding opgeslagen ten behoeve van de Wehrmacht. De heer Gerrit Olthof weet verder te vertellen dat in het bij de villa Paasberg behorende zomerhuisje aan de Paasbergweg een schoenmakerij voor de Duitsers was gevestigd. In het houten huisje woonde na de oorlog de familie Grunder (Poort Toon). Het is inmiddels jammer genoeg afgebroken. Het huisje was, evenals villa de Paasberg, een ontwerp van de bekende Amsterdamse architect Karel Joan Muller.
Ontploffing ‘bunker’ – Op 19 december 1944 tegen 11.30 uur hoorde men een geweldige ontploffing. Bij het gezin Olthof aan de Dalhuisweg vlogen de pannen van het dak, herinnert zich Gerrit Olthof. Ook Gerard Beernink die aan de Populierendijk woonde, maar op dat moment buiten aan het slachten was bij Hasman (Kruidenier Oude Nije Weme) aan de Bentheimerstraat herinnert zich dat door de luchtdruk zijn pet van de kop vloog. Men hoorde dat er op het Marthalager een bunker de lucht in was gevlogen. Een ongeluk? De bunker stond, komende van Oldenzaal, net over de nu nieuw aangelegde brug aan linker kant van de weg. Er zouden, werd verteld, Russen zijn omgekomen. Hoeveel? De een zegt twee of drie. Anderen vertellen wel veertig. De werkelijkheid zal wel nooit te achterhalen zijn. De Duitsers hebben alles opgeruimd, maar hebben nooit het aantal slachtoffers bekend gemaakt. Overledenen zijn nooit bij de burgerlijke stand aangegeven. Van begraven van slachtoffers is niets bekend. Het zal altijd wel een mysterie blijven. Hoewel ik onlangs ook een ander verhaal hoorde. Gerard Beernink uit de Lutte meent te weten dat bij de explosie geen Russen zijn omgekomen. Hij zegt dat de Russen de zaak zelf hebben opgeblazen met de bedoeling om tijdens de ontstane consternatie te kunnen vluchten. Een aannemelijke uitleg. Maar ook dit valt niet te controleren.
Nerveus – Vooral in het laatste oorlogsjaar kon men merken dat de Duitse bezetter nerveus werd. Door de oprukkende geallieerden verplaatste het front zich in noordelijke richting. Brabant en Limburg waren al bevrijd. Hoge officieren met hun staf, die in het westen Nederland hun commando hadden werden naar de grensstreken gedirigeerd. Dat bekende dat bijna alle gebouwen langs de strategisch gelegen straatweg Oldenzaal – de Lutte werden gevorderd voor huisvesting. Begin 1945 kwam generaal Johannes Blaskowitz vanuit zijn bunkercomplex in Hilversum naar villa Egheria.
Johannes Blaskowitz – Blaskowitz was commandant van het 25e leger. Hij zetelde in Hilversum in een speciaal bunkercomplex. Begin 1945 kwam hij in villa Egheria. Maar hij was daar niet vaak vertelt de nu in Ommen wonende Willem Olthof. Olthof woonde in de oorlogsjaren op het Rookhuis. Blaskovitz was meer op villa Rookhuiskamp, welke ook gevorderd was door de Duitsers. Vanuit het Rookhuis had Willem Olthof zicht op villa Rookhuiskamp (Rookhuiskamp is na de oorlog afgebrand en nooit weer opgebouwd). Hij herinnert zich dat Blaskowitz daar altijd met zijn staf vergaderde. Olthof kon dat zien omdat er dan veel meer bewaking om de villa aanwezig was.
Poging tot liquidatie mislukt – De verzetsgroep Noord Lutte kreeg echter ook lucht van de aanwezigheid van de generaal op Egheria. Vader en zoons Olthof, die bijna op het terrein van het Marthalager aan de nu geheten Dalhuisweg woonden, vormden met een selecte verzetsgroep. Het was een kleine groep, bijna allemaal familie of zeer goede bekenden Men was betrokken bij aanslagen op militaire treinen en bij wapendroppingen in Tilligte. Ook had men middels een zender in een zomerhuisje in het Roderveld contact met Engeland. Berichten voor Engeland werden door de broers Herman en Gerrit Olthof daar naartoe gebracht. De zender werd bediend door, twee begin 1944, uit Engeland gedropte marconisten. Zo werd, naast veel andere voor de Engelsen interessante berichten, ook de positie van de villa aan Engeland doorgegeven. Niet via coördinaten, maar door middel van informatie over de afstanden tussen de Plechelmustoren in Oldenzaal, de molen van Schellings in Beuningen en de kerk in de Lutte (volgens Mr.Domsdorf, verzet Oldenzaal). Op vrijdag 30 maart 1945 tegen halfzes wordt villa Egheria gebombardeerd. Acht jachtvliegtuigen met raketbommen doen hun werk. Alles ligt in puin. Echter Blaskowitz en zijn staf hebben net op tijd de villa verruild tegen boerderij Welhuis op het Duivendal. Daar verscholen onder geboomte voelden ze zich duidelijk veiliger dan in het vanuit de lucht goed zichtbare Egheria.
Ongeval bevrijding – Toen de bevrijding nabij was, vernietigden de bezetters hun voorraden. Zo werd in Oldenzaal de Radboudschool, waarin banden waren opgeslagen in brand gestoken. Een benzine en olieopslag aan de Iepstraat ging ook in vlammen op. Op het Marthalager werd munitie opgeblazen. Hierbij is munitie de lucht ingevlogen, waarvan niet alles tot ontploffing is gekomen. Direct na de bevrijding was het Marthalager een attractie voor de jeugd. Men haalde er kogels uit de hulzen en verzamelde kruit en brandplaatjes. Je kon er het mooiste vuurwerk van maken. Echter niet zonder gevaar.
Op 8 mei 1945 is er een bevrijdingsfeest op de Groote Markt. De jeugd zorgt voor vuurwerk. Van het Marthalager werden kruit en brandplaatjes uit allerlei projectielen buit gemaakt. Het werd niet alleen in dozen maar ook in hulzen gepropt. Net na twaalf uur gaat het mis. Een reusachtig ontploffing volgt. Ruiten vliegen uit de ramen en op de grond liggen doden en gewonden. Acht, meest jonge Oldenzalers en een geallieerde militair lieten het leven. Er waren ongeveer 80 gewonden.
Nog een ongeval – Op 17 mei 1945 kregen de burgemeester van Losser en politiebaas Padberg in Oldenzaal een brief van het toen in Enschede gevestigde Militaire Gezag met het verzoek de jeugd er te weren en waarschuwingsborden te plaatsen. Desondanks gebeurde er op 23 mei 1945 een ongeval. Tegen de middag ging de toen 29-jarige Gerard Beernink met zijn 23-jarige bij hem in huis wonende Gerard Olde Meijerink (Hoestieboer) kijken naar de ontmanteling van de ‘bunkers’. De mannen woonden aan het begin van de Populierendijk bij de boerderij van Hampsink. Beernink vertelt dat een neef van hem, die bij aannemer Vos in Oldenzaal werkte daar bezig was bunkers af te breken. Ze besloten te gaan kijken. Op de bunkers liggen plaggen met daarover gaas en neef Beernink is bezig het gaas van het dak te trekken. Beernink en Olde Meijerink staan er vlak bij. Dan gaat het mis. Er valt een mortier, die ze niet gezien hadden van het dak. De mortier ontploft voor de voeten van Beernink en Olde Meijerink. De gevolgen zijn verschrikkelijk. Het onderlichaam van Olde Meijerink werd geheel verminkt. Beernink was zwaar gewond en had scherven in buik en benen. Beiden werden naar het ziekenhuis in Oldenzaal gebracht, waar dokter Pelser zich over hen ontfermde. Voor Olde Meijerink was de situatie uitzichtloos. Hij heeft nog tot ’s nachts 01.00 uur geleefd. Beernink die naast hem lag herinnert zich alles nog als de dag van gisteren. Olde Meijerink ligt begraven op het kerkhof in de Lutte. Beernink werd door dokter Pelser geopereerd. Hij had vier scherven in zijn buik. Het meeste werd verwijderd en de wonden werden gehecht, zo goed en kwaad als toen mogelijk was. Immers aan veel medicijnen was gebrek. Na drie maanden in het ziekenhuis te hebben verbleven kon hij naar huis. Daar moest hij verder herstellen. De wond in zijn been genas slecht. Door geregeld levertraanzalf in de wond te smeren genas die uiteindelijk. Na een half jaar thuis te zijn geweest kon hij zich weer een beetje redden en nam het leven weer zijn loop. Een groot gat in zijn been herinnert aan fatale dag. In zijn lichaam zijn nog scherven achter gebleven. Maar zegt hij, ik ben er wel 93 jaar mee geworden. Veel later hoort hij in het Oldenzaalse ziekenhuis dat de zusters hadden gedacht dat ook hij het ongeval niet zou overleven.
Vermoedelijke oorzaak – Een paar nachten voor de bevrijding hebben de Duitsers een hoeveelheid munitie opgeblazen. Beernink, die aan de Populierendijk woonde herinnert zich de ontploffingen, waardoor de elektriciteit uitviel, de dakpannen werden opgetild en hooi door de zoldering naar beneden op de deel gluurde. Bij dat opblazen zijn ook mijnen en mortieren niet tot ontploffing gekomen. Een van die mortieren heeft waarschijnlijk op het dak van de bunker gelegen.
Naam Marthalager – Hoe men aan deze naam is gekomen is bij geen van de door mij gesproken betrokkenen bekend. Ik denk dat de naam door de bezetter is gegeven. Maar dat is niet meer na te gaan.
Bronnen: Oldenzaal in de Tweede Wereldoorlog, Gerard Weustink en Interview met Mr. Domsdorf , in Twentsche Courant -Tubantia van 09-04-2005
Met dank aan: Gerrit Olthof, Oldenzaal, Willem Olthof, Ommen, Gerard Morsink, de Lutte, Gerard Beernink, de Lutte, Herman van der Toorn, Oldenzaal.