Verhaal over Walter Süskind, geschreven door Mariët Blokhuis
Sinds maart 1913 woonde de familie Süskind met hun drie zoons Walter, Karl en Alfred in Oldenzaal. Ze woonden korte tijd aan de Denekamperstraat 17 en daarna aan de Kerkstraat 22. Ze woonden eerder in Lüdenscheid en Unna. In december 1915 vertrokken ze naar het Duitse Giessen. Zijn vader Heijman overleed in 1931 in Giessen. Diens vader was een geboren Denekamper.
De vader van moeder Frieda had in Giessen drie panden, zij gingen wonen aan het pand aan de Neuenweg 29. Na de geboorte van drie zoons wilden ze graag een meisje adopteren. Maar toen ze in het weeshuis te Giessen kwamen was één jongetje zo aanhankelijk en lief dat ze hem adopteerden. En zo kwam Robert Salzberg als vierde jongen in hun gezin. Nadat de erfenis op was en zelfs hun huis geveild werd, moest de familie verhuizen. Er was geen geld meer voor de studie van de kinderen, ze moesten noodgedwongen van school af en aan het werk. Na het overlijden van zijn vader viel de familie min of meer uit elkaar. Walter werkte in Keulen en Alfred vertrok naar Hagen, Zoon Karl kreeg verkering met de Amsterdamse Marie Schickedanz, een niet-Joodse vrouw, wat bij zijn moeder niet in goede aarde viel. In 1933 verhuisde Karl met zijn vrouw en zoon Hans naar Amsterdam. Frieda woonde met Robert bij haar zus in Lüdenscheid, later werd ze huishoudster in Düsseldorf.
Walter woonde tot 1938 in Keulen, waar hij sinds 1929 werkzaam was als hoofd verkoop van de margarinefabriek Bolak voor de afzetgebieden Pruisen en Polen. Hij trouwde in 1930 met Johanna Natt. In 1938 besloot hij vanwege het opkomende antisemitisme in Duitsland naar Nederland te verhuizen. Het echtpaar vestigde zich aan de Burgemeester Mathonstraat 7 in Bergen op Zoom, waar Walter werkte als verkoper voor Unilever. Op 28 maart 1939 werd hun dochter Yvonne geboren. Ook zijn moeder Frieda en schoonmoeder Augusta woonden hier. Op 19 maart 1942 moest iedereen op last van de bezetter verhuizen naar Amsterdam. Ze gingen wonen op de Nieuwe Prinsengracht 51. Omdat de Jodenvervolging inmiddels ook in Nederland was aangevangen, hoopte Walter naar de Verenigde Staten te kunnen emigreren. Hij correspondeerde hierover met zijn pleegbroer Robert, die in 1937 al daarheen was geëmigreerd.
Walter was werkzaam als metaaldraaier in een machinefabriek in Amsterdam, maar kreeg vanwege zijn Joodse afkomst ontslag. Hij vond daarna werk bij de Joodse Raad als chef bagage- en ordedienst. In die functie was hij de beheerder van de Hollandsche Schouwburg, waar Amsterdamse Joden zich moesten melden voordat ze gedeporteerd zouden worden naar kamp Westerbork. Vanwege zijn vloeiende Duits en het feit dat hij destijds met de toen in Amsterdam werkzame SS-officier Ferdinand aus der Fünten op school had gezeten, vertrouwden de Duitsers hem en kon hij zonder argwaan te wekken de gegevens van geregistreerde Joodse kinderen vervalsen en ze laten onderduiken en ontsnappen via de nabijgelegen crèche op de Plantage Middenlaan 38 in Amsterdam. Samen met de directrice van de crèche, Henriëtte Pimentel, en de Amsterdamse econoom Felix Halverstad, die ook in de Schouwburg werkte, werd een werkwijze opgezet om de kinderen er weg te krijgen. De baby’s werden achterom door de tuin naar de Hervormde Kweekschool gebracht waarbij de directeur ervan, de latere politicus Johan van Hulst, meewerkte. Hiervandaan gingen ze in een tas, mand of rugzak naar buiten en werden per tram en trein naar Limburg, Drenthe en Friesland gebracht waar het verzet onderduikadressen regelde. Halverstad en Süskind zorgden ervoor dat de inschrijvingen van de kinderen verwijderd werden uit de administratie. Dit werk gebeurde zonder dat de leiding van de Joodse Raad hiervan op de hoogte was. Gedurende de achttien maanden dat hij de Schouwburg beheerde, moet hij met behulp van een aantal verzetsgroepen zeker 600 kinderen en ook een aantal volwassenen gered hebben van deportatie.
Zijn dochtertje Yvonne bracht hij onder bij zijn broer Karl en schoonzus Mariechen. Yvonne werd in het gezin opgenomen als ware het hun dochter en zusje. Tante Mariechen was niet-Joods en het gezin en hun huis werd daarom relatief veilig geacht. Hoe anders was de werkelijkheid. Walter en zijn vrouw Hanna, kwamen de kleine regelmatig opzoeken in Amsterdam. Maar het noodlot sloeg toe, toen ze haar een weekend mee naar huis wilden nemen. Juist toen zijn ze verraden en opgepakt.
Ze gingen vervolgens op 29 september 1943 op transport naar kamp Westerbork. Op 2 september 1944 werden ze van daaruit op transport gezet naar Theresienstadt. Süskind had een vervalste brief van de nazi’s bij zich, waarin stond dat hij voor hen onmisbaar was geweest en probeerde deze aan commandant Karl Rahm te overhandigen, maar dit hielp niet. Ze werden per goederenwagon op transport gesteld naar Auschwitz-Birkenau. Daar kwamen ze aan in oktober. Bij de selectie werd hij gescheiden van zijn vrouw en dochtertje. Deze gingen direct naar de gaskamer, waar ze op 25 oktober 1944 werden vermoord. Walter zelf verbleef nog een tijdlang in het kamp. Hij stierf uiteindelijk rond 28 februari 1945 op een onbekende plek, mogelijk tijdens een van de transporten van kamp naar kamp, de zogenaamde dodenmarsen.
Holocaustslachtoffer, evenals zijn vrouw en zijn dochtertje Yvonne. Als ook zijn moeder Frieda en zijn schoonmoeder Augusta. Zijn broers Karl en Alfred hebben door hun gemengde huwelijk met hun gezinnen de oorlog overleefd. Evenals pleegbroer Robert.
Joods monument te Bergen op Zoom.
Na de oorlog werd het werk van Süskind geëerd door een bronzen plaquette aan de huidige IVKO-school aan de Plantage Middenlaan 31-33.
Ook werd de ophaalbrug over de Nieuwe Herengracht bij de Hermitage in Amsterdam na de oorlog naar hem vernoemd.
In 2012 verscheen het boek ‘Walter Süskind’ van Mark Schellekens.
Op 15 januari 2012 ging de Nederlandse speelfilm Süskind van Rudolf van den Berg in première, die gebaseerd is op zijn leven.