Spullen opruimen uit de nalatenschap van familie levert soms verrassingen op. Je treft een schrift aan, dat in 1938 waarschijnlijk uitgereikt is aan de Oldenzaalse scholieren ter gelegenheid van het 40-jarig regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina. Je bladert het even door en ziet tot je verbazing dat het prachtige handgeschreven verslagen bevat van gebeurtenissen, die in het laatste oorlogsjaar plaatsvinden. Geheel authentiek, en door de toen 19-jarige Gerhard Elferink genoteerd in het ouderlijk huis aan de Rozenstraat. Toen ik dit schrift onder ogen kreeg, wist ik meteen: deze tot nu toe onbekende historische bron verdient een publicatie en hoort thuis in het Stadsarchief. Gerhards verslag begint heel treffend met het bekende gedicht van hofpredikant W.L. Welker over de vlucht van de koningin naar Engeland op 13 mei 1940: ‘Nee, ’t was geen vlucht die U deed gaan, maar volgen waar God riep.’ De volgende 15 pagina’s in dit schrift heeft hij opgeschreven in de laatste oorlogswinter.
Op 8 oktober 1944 schrijft hij:
‘In de maanden augustus en september van 1944 werden in Oldenzaal een groot aantal huizen en gebouwen in beslag genomen, o.a. de volgende:
- Het R.K. Ziekenhuis ‘Heil der Kranken’
- Alle pastorieën, Ned. Herv. en R.K., uitgezonderd die der Antoniusparochie
- Alle scholen: ULO en Lyceum en gewone lagere scholen, alsmede die voor Buitengewoon Lager Onderwijs
- Alle mooie huizen en villa’s aan de Bentheimerstraat, op twee uitzonderingen na, waar difterie in huis geweest was
- De Spoorstraat op uitzondering van twee doktoren, Dr. Bouman (tandarts) en Dr. Visser (huisarts)
- De Prins Bernhardstraat alle huizen
- Villa Rozenhof werd ‘Kriegslazarett’, alsmede ook het R.K. Ziekenhuis
- En nog vele andere.
Op 19 september gingen de ‘Nederlandse Spoorwegen’ in staking. De spoorwegmensen doken met hun gezinnen onder. Dit moest op bevel van de Nederlandse Regering in Londen en zal in verband gestaan hebben met het neerlaten van parachutisten en luchtlandingstroepen bij de plaatsen Arnhem, Nijmegen en Eindhoven op 16 september (Slag om Arnhem).
Vrijdag de 6e oktober ’44 werd Hengelo door Amerikaanse bommenwerpers gebombardeerd. In de binnenstad, in de omgeving van het station, werd veel schade aangericht. Naar de Nederlandse Radio Omroep (onder N.S.B.-leiding) mededeelt zijn er ongeveer 230 doden te betreuren, en naar ooggetuigen meedelen zijn er ongeveer 500 tot 550 Duitse soldaten gedood. Bij dit bombardement leed het station geen schade. Maar op 7 oktober werd dezelfde stad weer gebombardeerd en leed het station aanzienlijke schade.
De laatste tien dagen werden in deze omgeving o.a. de volgende steden gebombardeerd: Hengelo 2x, Winterswijk 9x, Amersfoort 3x en Zutphen 1x. Op 7 oktober vlogen over Oldenzaal naar ik geteld heb 1672 viermotorige bommenwerpers in oostelijke richting. Oldenzaal had hierdoor 4¾ uur alarm.’
De jonge auteur schreef dit ‘naar waarheid, den onderduiker’, een dag later. Het aantal doden dat hij vermeldt is niet exact. Hengelo zelf geeft aan dat er bij beide bombardementen 112 + 35, dus 147 doden vielen en van 500 tot 550 gedode Duitse soldaten is geen sprake. De ‘ooggetuigen’ hebben, denk ik, aan ‘wishful thinking’ gedaan. Een betrouwbare historische bron vermeldt een geschat aantal van 200 Duitse doden in Hengelo gedurende de hele oorlogsperiode.
Gerhard noemt zich niet voor niets ‘den onderduiker’. Hij zit ondergedoken in het ouderlijk huis, omdat er regelmatig razzia’s zijn. Hierbij worden mannen opgepakt om dwangarbeid in Duitsland te verrichten. Ondanks zijn Ausweis, een bewijs dat hij vrijgesteld is, voelt Gerhard zich niet veilig op straat. Zijn Ausweis dankt hij aan het feit dat hij aan de andere kant van de grens werkt, net als veel andere Oldenzalers. In Nederland is geen werk en er moet tenslotte ‘brood op de plank’ komen. Van lucht alleen kun je niet leven.
Over de razzia’s schrijft hij:’
‘Op 24 oktober werd er in Enschede een grote Razzia gehouden. De hele stad werd door honderden soldaten afgezet, overal waren in de stad mitrailleurs opgesteld. Aan ontkomen viel nu niet meer te denken. ’s Morgens gingen auto’s door de straten met luidsprekers. Er werd afgekondigd dat alle mannen van 17 tot 55 jaar zich voor 11 uur moesten melden. Gebeurde dit niet, dan zouden allen die dat niet deden en bij huiszoeking gevonden werden, onverwijld doodgeschoten worden. Ongeveer 4000 mannen zouden zich gemeld hebben en zijn gevankelijk naar Ahaus weggevoerd.’
Onder het kopje ‘Grote Razzia te Oldenzaal’ noteert hij:
‘Op den 25e oktober 1944 werd te Oldenzaal door de Duitse Weermacht in samenwerking met de Waffen SS, Sicherheitsdienst, Gestapo en Grüne Polizei een grote razzia gehouden. De stad was ’s avonds op 24 oktober reeds afgezet, en de volgende morgen werd de wacht aanzienlijk versterkt en verscherpt. In de stad werden zware mitrailleurs en ander machinegeweren opgesteld. Iedere straat was in de stad afgezet. Aan ontkomen viel niet meer te denken. Iedere man werd, als hij naar buiten kwam, naar het Sparta terrein (het voetbalveld van vv Oldenzaal op het Heuveltje bij de Haerstraat) gezonden.
’s Morgens gingen er om 9 uur auto’s met luidsprekers door de straten. Deze kondigden af, dat alle mannen van 17 tot 55 jaar zich voor 11 uur moesten melden op het Sparta terrein. Indien dit niet gebeurde en als ze bij huiszoeking gevonden werden, zouden ze terstond worden doodgeschoten, en have en goed zou vernietigd worden. Ongeveer 1000 mannen meldden zich. 150 van deze hadden papieren, waaraan nog enige waarde werd gehecht, zoals Ausweise dat men in Duitsland in een Rüstungsbetrieb werkte. Deze personen werden vrijgelaten. Maar ruim 800 gingen, als gevangenen lopend naar Gronau om daar verdedigingswerken te graven. Onder hen bevonden zich zieken, tbc-lijders, maaglijders, slecht lopenden en vele andere kwaallijders.’
De toenmalige NSB-burgemeester kreeg over de leeftijd van de mannen ruzie met de commandant van de Sicherheitspolizei. De afgesproken leeftijdsgrens was 18 tot 50 jaar. Hij had aan verscheidene mensen boven de 50 jaar, die wèl voor een Ausweis in aanmerking kwamen, geen papieren verstrekt. Die werden nu de dupe. Dat vond hij unfair. Samen met zijn chef sociale zaken dreigde hij zelfs gearresteerd te worden. Dat gebeurde toch niet dankzij het ingrijpen van de Ortskommandant. Maar de leeftijdsgrens bleef zoals hij was: van 17 tot 55 jaar.
Op 12 november zijn er twee notities:
- ‘Nog steeds trekken de gezinnen van de NSB-ers en Rijksduitsers naar Duitsland als vluchtelingen.’
- ‘Amerikaanse en Engelse jachtbommenwerpers beschieten en bombarderen veel treinen en stations. Hierdoor is de ravitaillering (bevoorrading van levensmiddelen) van Duitsland volkomen lamgelegd.’
Een persoonlijk verhaal noteert hij op 24 december:
‘Op maandag 18 december 1944 werd ik, toen wij ’s avonds van het werk in Schüttorf naar huis keerden, bij het passeren der passencontrole in de visitatiezaal van het station te Bentheim in het ‘Wachezimmer’ geroepen door de S.D. ‘Grenzpolizei’. Hier werd ik gevisiteerd en werd er een brief op mij gevonden van Alex Adolfsen (uit het ‘Lager Weserlust’ bij Bremen), die ik diezelfde dag ontvangen had door tussenkomst van George H. Stevens, die werkte bij de firma H. Messerknecht in de Fliederstrasse in Schüttorf. Zelf mocht ik daar geen brieven ontvangen, omdat ik niet in Duitsland woonde. Bijzonderheden bevatte deze brief niet, maar omdat het verboden is brieven over de grens mee te nemen werd ik gearresteerd en een nacht ingesloten in een cel, waar reeds twee Rotterdammers werden vastgehouden. Die hadden op zondag 17 december ’s morgens vroeg in de omgeving van Schüttorf om brood gebedeld, maar ze werden beschuldigd dat ze wilden vluchten. Dinsdagnacht om 2 uur kwam de Grenzpolizei bij ons in de cel en vroeg aan mijn celgenoten om R.M. 2,80 (2 Duitse marken en 80 cent) per persoon voor reisgeld. Ze hadden geen geld, want ze waren reeds vijf weken in Duitsland en ze hadden nog geen cent van de Duitsers ontvangen. Toen werd mij de portemonnee afgenomen en hij nam er twee rijksdaalders uit. Daarna kreeg ik hem terug. Om 4.30 uur werden de Rotterdammers geboeid naar de trein gebracht en gingen ze naar het Straflager (strafkamp) in Osnabrück. Om 6.00 uur werd ik weer in vrijheid gesteld en moest ik zonder eten naar mijn werk.’
Begin 1945 schrijft Gerhard 22 namen en adressen op van ‘vrienden die ik in de oorlog heb leren kennen’, waaronder twee Fransen, twee Belgen, drie Italianen, één Duitser en veertien Nederlanders. Ook noteert hij 19 ‘adressen van vrienden met wie ik in de oorlog correspondeerde’.
Vanaf februari 1945 schrijft Gerhard op verschillende dagen over het slot van de oorlog. We volgen hem op de voet.
‘Op 4 februari 1945 kwamen op doorreis naar het noorden 2500 vluchtelingen uit Venlo aan. Deze werden die dag over de verschillende cafés verdeeld en van eten voorzien. Deze zouden ’s avonds weer verder reizen. Diezelfde dag arriveerden 900 Rotterdammers. Ook worden er dan Utrechtse kinderen hier ondergebracht.
Op 16 februari ontving de familie Endeman bericht uit Osnabrück, dat hun zoon Johan in de leeftijd van 22 jaar aldaar in het A.Z. Lager (Arbeitserziehungslager) overleden was. Dat was een zware slag voor ons allen, want twee dagen eerder hadden ze nog een briefkaart van hemzelf ontvangen, die hij vanuit de ‘Frauenkliniek’ in Osnabrück schreef. Hij berichtte dat hij een zware difterie achter de rug had, maar dat hij nog lang niet genezen was.
Johan was opgepakt, omdat de bus waarmee hij naar Nordhorn ging ’s morgens te vroeg, en ’s avonds te laat vertrok. Daarom hadden de ontevreden buspassagiers besloten te staken als protest tegen de vertrektijden van de bus. Als represaille arresteerden de Duitsers van ieder afdeling twee arbeiders als gijzelaar: acht personen werden in totaal ‘verhaftet’. Johan hoorde daar ook bij. Vier van hen werden na enkele dagen weer in vrijheid gesteld. Johan werd op de Marechaussee-kazerne aan de Molenstraat vastgehouden, drie weken lang. Daarna gingen ze naar Bentheim en werden daar opgesloten in een cel van de Gestapo op het station. Hier bleven ze een week. Toen werden hij en Henk Rosens, die om dezelfde reden samen met hem was opgepakt, naar Osnabrück overgebracht.
Op 20 februari werd er een rouwdienst gehouden ter nagedachtenis aan Johan Endeman in het huis van zijn ouders. Dominee Pot leidde deze dienst.
Op de Eerste Paasdag, 1 april 1945, werd de stad Enschede door troepen van het Tweede Engelse leger onder generaal Montgomery bevrijd. Voor Boekelo, Usselo en Haaksbergen had toen ook het uur der bevrijding geslagen.
2 april 1945 Oldenzaal bevrijd!!
Op de Tweede Paasdag 2 april ’s morgens tegen 8 uur hoorden de Oldenzaalse burgers het geratel van de rupsbanden van zware tanks, een geluid dat steeds sterker werd. Velen gingen op dat geluid af. Ja, daar had je de Tommies boven op de tanks! Geen schot werd er gelost.
De Duitsers waren gevlucht. De vorige avond hadden ze nog eerst de Sint Radboudschool in brand gestoken, waar ze autobanden opgeslagen hadden.
Overal werd de vlaggen uitgehangen, alles was in feesttooi. Overal in de etalages hingen portretten van het Koninklijk Huis. Enkelen hingen zelfs de Engelse en Amerikaanse vlaggen uit. Winkels verkochten oranje strikjes, rood wit en blauw papier, oranje crêpe en dergelijke artikelen.
Tank aan tank, auto aan auto reden de bevrijders door de Oldenzaalse straten. Een grote menigte, jong en oud, en opgedoken onderduikers stonden aan de straten waar de Tommies langs kwamen en juichten hen toe. De Tommies deelden gul sigaretten, biscuits, bonbons en chocolade uit. Allemaal lekkernijen die we een jaar of vijf niet gezien hadden…..
De Ondergrondse in Oldenzaal was zeer actief. Overal zag je hen staan in hun blauwe overalls met witte band en tot de tanden bewapend met automatische geweren. Direct werd een begin gemaakt met het arresteren van NSB-ers, ‘Moffenmeiden’ en ander schadelijk wild.
Interessant was het voor het Stadhuis. Hier werd het borstbeeld van Mussert van de trappen gegooid en het portret van H.M. de Koningin in ere hersteld.
Zondag 8 april bracht Z.K.H. Prins Bernhard een bezoek aan Enschede, Hengelo en Oldenzaal. ’s Avonds vertrok hij met een vliegtuig naar het Geallieerd hoofdkwartier.’
Het einde van WO II is tegelijk ook het einde van de aantekeningen van de jonge Gerhard Elferink: het jubileumschrift van Koningin Wilhelmina is namelijk vol.
Hoe het de schrijver verder vergaat? Samen met zijn broer Leo leidt hij het goed bekend staand Oldenzaals aannemersbedrijf Elferink. Daarnaast is hij actief op veel terreinen. Hij is meer dan 25 jaar zondagsschoolmeester, dus elke zondag aan een klas met kinderen een Bijbelverhaal vertellen en geestelijke liederen en psalmen met hen zingen. Hij is jarenlang kerkenraadslid in de Hervormde kerk, o.a. als jeugdouderling en scriba (secretaris) van het kerkbestuur. In de jaren ’70 en ’80 is hij Gemeenteraadslid voor de CHU (Christelijk Historische Unie) en later van het CDA. Hij wist dat hij het niet kon maken voor de eigen aannemersfirma, want anders was hij ook nog wethouder van Oldenzaal geworden. In zijn schaarse vrijetijd maakte hij prachtige pentekeningen. Op 6 maart 2000 overleed hij op bijna 75-jarige leeftijd.
Met instemming van de familie is de inhoud van dit oorlogsdagboek gepubliceerd in het maartnummer 2018 van ‘Ons Oldenzaal. Het schrift zelf maakt nu deel uit van het Oldenzaals Stadsarchief.