In 2014 vertelde de toen 85-jarige Oldenzaalse mevrouw Lidy Hendrikson aan de samenstellers van het boek ‘Oorlog in herinnering’, Mireille en Mai-Lin Droste, het volgende verhaal.
Ik kon wel in de grond kruipen van angst. Zó bang was ik toen ik op 10 mei 1940 als elfjarig meisje om vijf uur ’s morgens wakker werd. Ik wist niet goed wat er aan de hand was, maar er reden allemaal Duitse auto’s en motoren door de straat. De voertuigen kwamen aan één stuk voorbij. Het ging maar door, voor mijn gevoel de hele dag.
Ik was vijftien toen ik van de huishoudschool werd afgehaald om naar mijn zus in Rotterdam te gaan. Zij zou bijna bevallen van haar tweede kind en ze kon wel hulp gebruiken. Dat was eind augustus 1944. Ik zat een week of drie bij mijn zus, toen alle mannen van 18 tot 65 jaar werden opgepakt bij een razzia om tewerkgesteld te worden. Zo ook mijn zwager: hij werd naar Kamp Amersfoort gebracht.
Op een avond, iets voor de Kerst, kwam er een vrouw langs en zij kwam ons de groeten van mijn zwager brengen. Ze vertelde dat er een mogelijkheid was voor vrouwen om een bezoek te brengen aan de mannen in het kamp. Ze zou er de volgende dag naartoe gaan en ik besloot haar te vergezellen om mijn zwager op te zoeken. Mijn zus wilde graag mee, maar omdat ze haar babyzoontje nog zelf voedde, ging dat niet. Samen met de vrouw en haar twaalfjarig zoontje ben ik in twee dagen van Rotterdam naar Leusden gelopen. Het was winter en erg koud.
Eenmaal aangekomen bij het kamp vonden we onderdak in één van de naastgelegen villa’s. De bewoners stelden belangeloos hun huis open voor vrouwen die hun man hier kwamen opzoeken. Eigenlijk zouden we er één nacht blijven, maar het zijn er zeven geworden. Door de tweedaagse looptocht waren mijn benen en voeten helemaal kapot. Bloeden! Mijn hele hiel lag open, blaren op al mijn tenen. En doordat ik tegen de kou onder mijn broek hoge kousen had aangetrokken, waren ook mijn benen tot bloedens toe open geschuurd. Ik voel de pijn nog steeds als ik het er weer over heb.
Op de terugweg zijn we eerst van Leusden naar Amersfoort gelopen. Ik had nog veel pijn bij het lopen, dus toen ik hoorde dat er een vrachtauto richting Rotterdam zou gaan, heb ik mij geen seconde bedacht en ben ik er op gesprongen. Het was zo’n vrachtwagen met platte aanhanger. Er lag een zeil op de aanhanger en toen ik dit opzij trok, bleken er allemaal mensen onder te liggen. Ik was in het begin eigenwijs en wilde niet bij de rest onder het zeil gaan liggen. Ik zat fier rechtop, maar toen ik tijdens het rijden alle ‘sneeuwdrap’ over mijn gezicht kreeg, wist ik niet hoe snel ik onder het zeil moest kruipen.
De vrachtwagen stopte aan de andere kant van Rotterdam, dus ik moest een eindje door de stad lopen om thuis te komen. Het was al wat later en de avondklok was net ingesteld. Ik mocht dus eigenlijk niet meer over de straat lopen. Hier en daar kwam ik een Duitse soldaat met een meisje tegen en dan vroeg ik: “Wie spät ist es?” Ik dacht: Laat ik ze maar voor zijn en me een beetje van de domme houden. Ik wist niet hoe snel ik naar huis moest komen. En ja, wat was dat een weerzien, zeg! Mijn zus was zo aan het huilen. Ik zou maar twee dagen weg blijven en ben uiteindelijk ruim een week weggeweest. Ze dacht dat mij wat was overkomen.
Omdat er in Rotterdam bijna geen eten was, hebben we besloten om naar mijn ouders in Oldenzaal te gaan. Samen met haar dochtertje van drie, babyzoontje en haar schoonmoeder van 66 zijn mijn zus en ik met één broodje op zak op pad gegaan. Dit was in februari, het regende en het was koud. We hadden geen eten en waar we maar konden, bedelden we om voedsel. Ik weet nog goed dat er een vrouw haar stoep aan het schrobben was en mijn zus aan haar vroeg, of ze even mocht binnen komen om haar zoontje borstvoeding te geven. De vrouw snauwde: “Ik heb net alles mooi schoon geschrobd! Wegwezen!” Ik kan hier nog steeds niet met mijn hoofd bij. Hoe kun je zo gemeen zijn?
De tocht van Rotterdam naar Oldenzaal was zwaar. De eerste nacht hebben we op de deel van een boerderij geslapen. De tweede nacht sliepen we met meerdere mensen in een oude gymzaal. We lagen op houten bankjes en ik weet nog goed, dat het verschrikkelijk regende. Er waren veel mensen die – net als wij – met kleine kinderen zaten en die alles nat hadden. Kleding, kinderwagen, alles. En dat was met het vochtige weer natuurlijk niet fatsoenlijk droog te krijgen.
De derde nacht kwamen we bij Kamp Amersfoort aan. We wilden mijn zwager vertellen dat we naar Oldenzaal gingen, zodat hij wist dat we niet meer in Rotterdam zaten. Bij het kamp moest mijn zus haar persoonsbewijs laten zien. Hierin stond dat ze in Münster geboren was. Dat klopte ook, want ze is geboren in de jaren dat mijn ouders in Duitsland hebben gewoond. Hierdoor ontstond er een misverstand in ons voordeel: de Duitse kampcommandant dacht dat wij Duitsers waren op weg naar Münster. Gelijk moesten de bewoners van een nabijgelegen villa plaatsmaken voor ons. Mijn zwager mocht die nacht bij ons blijven en de volgende morgen kregen we te horen dat we nog een dag moesten blijven om aan te sterken. Voor de verdere reis kregen we zes Duitse pondsbroden en een kaasje mee, dus we hoefden onderweg niet meer te bedelen.
Vlakbij huis kwamen we steeds meer bekenden tegen. Op een gegeven moment zat mijn zus met haar dochtertje op de fiets van een buurmeisje, de schoonmoeder achter op de fiets van een buurman en ik lopend achter de kinderwagen. Prachtig! En eenmaal thuis in het ouderlijk huis op Tulpstraat 41 in Oldenzaal hebben we een ontvangst gehad! Het was natuurlijk wat: wij, met twee kleine kinderen helemaal komen lopen uit Rotterdam!
Och, dat was hartstikke mooi, eerlijk waar!