Het verhaal van Rob (11) en Renée (13) Heijmans, geschreven door Ferdinand Evers
Meidagen 1940 – Ondanks de sombere berichtgevingen via radio en dagbladen over de gespannen toestanden in de wereld, het binnenvallen van Duitsland in Polen e.d., scheen in onze harten de zon. ‘Onze harten’, daar bedoel ik dan mee, mijn vrouw (nu reeds 20 jaar met schrijver dezes getrouwd) en ik, want onze trouwdag was vastgesteld en wat is er dan in staat je ongerust te maken. Zelfs het feit dat juist in onze bruidsdagen de eerste broodbonnen werden uitgereikt, kon ons niet verontrusten. De waarschuwing van toekomstige schoonpapa om met trouwen te wachten totdat de demobilisatie van het Nederlandse leger en de dreiging van een naderende wereldoorlog voorbij zou zijn, werd grandioos in de wind geslagen. Alles leek goed te gaan en maanden na ons huwelijk zeiden we dikwijls tegen elkaar: “Het is maar goed dat we niet gewacht hebben”, want de dreiging van een oorlog was er nog volop en een einde aan de mobilisatie kon nog lang niet worden verwacht.
Integendeel….
De berichten werden steeds somberder en zo brak mei 1940 aan. Het zachte weer dat in april reeds zomerse dagen schonk, was begin mei overgegaan in constant warm weer. Elke avond groepten tot ‘s avonds laat mensen voor hun woningen bij elkaar om de op dien dag bekend geworden nieuwtjes te bespreken. Zoals gewoonlijk waren er fantastische en niet te controleren berichten, maar het feit dat wij op nog geen 10 kilometer van de Duitse grens woonden, was toch de oorzaak dat wij mededelingen kregen, waarvan op dat moment nog niets was doorgedrongen tot het westen van ons land. Grensbewoners, werkzaam in ons stadje vertelden ons dat langs de gehele aan hun dorp grenzende strook op Duits gebied, Duitse soldaten met vele tanks gelegerd waren en dat deze bewapening niet alleen ter bescherming van de grens was, zou spoedig blijken. In onze gedachten beleefden wij dan weer de laatste uren vóór de inval. Naast ons woonde een Rijks Duitser. Uit gesprekken met deze persoon gevoerd, bleek uit niets dat deze persoon sympathiseerde met de ‘Hitler-troep’, al vonden we het wel vreemd dat hij niet was opgeroepen in het Duitse leger.
9 mei 1940 – Een zwoele dag was voorbij en heerlijk in ons tuintje gezeten, genoten we nog van de avonduren. Laat op de avond kwamen de overburen nog even praten, want de toestand was wel in een zeer kritiek stadium gekomen, maar het wilde er bij ons nog niet in dat ook ons Nederlandje al bij de grote gebeurtenissen betrokken zou worden. Tegen het aanbreken van de 10de mei worden we echter ongewoon wakker. Er klinkt een geluid als van een langzaam opkomend onweer. Iets in ons onderbewustzijn waarschuwt ons dat er iets zeer bijzonders op til is en enkele ogenblikken later staan wij verbaasd, nog niet alles ten volle beseffend, te kijken naar de lucht. Tegen het ochtendgloren aan, met de verbleekte sterren nog aan het uitspansel, zien wij zware vliegmachines zo laag over ons stadje vliegen dat wij de vliegeniers in hun cockpit kunnen zien en de grote hakenkruizen, welke op de romp, vleugels en staart zijn aangebracht. Maar wat ons het meest verontrust zijn de onheilspellende grote, zware bommen, welke twee aan twee onderaan deze toestellen waren bevestigd. In de verte hoorden we zwaar gerommel. Later bleek dat die afkomstig waren van explosies die de bruggen van een smal riviertje in de lucht deden vliegen. Dat was de laatste daad van een handjevol Nederlandse militairen die nog aan de grens gelegerd waren. Het gros der Nederlandse soldaten was reeds dagen tevoren door de militaire Legerleiding in het binnenland teruggetrokken. Het geluid in de lucht nam enorme vormen aan en de Duitse vliegtuigen waren niet meer te tellen. ‘Oorlog’, we durfden het woord bijna niet uit te spreken. Terwijl wij in de voorafgaande dagen over bijna niets anders spraken. ’Oorlog’, we beseften het nog niet, wilden het niet geloven, maar een blik in de lucht toonde ons de hakenkruizen aan de voorbij ronkende vliegtuigen en het was alsof ze ons toeschreeuwden: ’Oorlog’.
Met bevende handen werd de radio aangezet en even later hoorden we een sonore stem melding maken van het overschrijden onzer grenzen door Duitse troepen. Het bericht dat onze koningin Wilhelmina over de radio aan geheel het volk richtte heeft ons allen diep getroffen. En toen wij enkele dagen later hoorden dat onze Koningin met Prinses Juliana en Prins Bernhard en hun kinderen en onze regering zich in Engeland gevestigd hadden, gevoelden wij ons zeer verlaten, maar later waren we dankbaar dat alles dit verloop had gehad…. Amper 10 minuten nadat wij de eerste vliegtuigen hadden zien over vliegen, hoorden we motorgeronk dichtbij en van een zijstraat uit zagen wij de eerste Duitse bezetter in levende lijve in onze straat verschijnen. Gehuld in een camouflagepak, groen met zwarte vlekken stoof een motorrijder langs ons huis en stopte even verder. Nog had deze motorrijder geen gelegenheid om af te stappen toen van het huis dat kennelijk zijn doel was, de voordeur reeds open ging en een vrouwspersoon met een dampende kop koffie naar buiten kwam en deze aan de Duitser overhandigde. Wat er bij het aanschouwen van dit tafereel in mijn binnenste omging, is met geen pen te beschrijven. Alhoewel het bij nader inzien toch wel te verklaren was. Het was toch zo, dat in de vooroorlogse jaren diverse Duitse meisjes en jongens een werkkring hadden in ons land en wel speciaal in de grensgebieden. Gevolg: diverse huwelijken van Nederlanders met Duitsers en ook de motorrijder was nauw met Nederland verwant. Deze voorloper kwam linea recta bij het overschrijden van de grens zijn schoonmoeder bezoeken en kennelijk sterkte zoeken in een kop koffie.
Het is met het schrijven van deze regels weer precies zoals op de morgen van 10 mei. De gedachten springen van de hak op de tak. Zouden de vliegtuigen ook ons stadje bombarderen? Wat zal er met ons gebeuren? Zouden de Duitsers onze huizen en gebouwen e.d. bezetten? Duizend en een vragen stormden op je af en met geen mogelijkheid kon je je gedachten op een bepaald punt concentreren. In huis radio luisteren, dan weer naar buiten, je liep eigenlijk van het kastje naar de muur. De nieuwsgierigheid dwong me om een kijkje te gaan nemen aan de hoofdweg van Duitsland naar Nederland op nog geen 500 meter van ons gelegen. Grote tanks denderden ons stadje binnen, zo beladen met bloeiende seringen dat het meer leek op een feestelijke intocht dan op een invasie. Geen verbeten gezichten van de Duitse soldaten op de tanks, maar lachende jonge mannen, bijna kinderen nog, voor wie deze tocht in Holland voor velen hunner de eerste en laatste zou zijn….. Langzamerhand kwamen de geruchten los: de post, telegraaf, gemeentehuis, station e.d. bezet, maar van paniek was bij ons absoluut geen sprake. Wij worden door de buitenlanders weleens betiteld als ‘nuchtere Hollanders’, en dat zijn we ook inderdaad. Onbewust van al hetgeen ons nog te wachten stond, aanvaardden wij de loop van de gebeurtenissen gelaten. Geen mens heeft aan mogelijk verzet gedacht. Een mens doden al was het dan op dat moment ook de berover van onze vrijheid, nee dat kwam niet in ons op. Om deze prikkeling te krijgen, moesten er eerst nog maanden van vernedering en onderdrukking aan ons voorbij gaan.
We vroegen ons wel af hoe het gesteld was met onze Duitse buurman. Alle buren wisten dat hij de nacht thuis had doorgebracht en ik belde aan. Daar stond onze buurman tegenover ons. “Es ist doch nicht wahr”, waren de eerste en enige woorden, toen ik zwijgend naar de hemel wees. “Waar blijf je nu met je bewering dat Duitsland nooit of te nimmer Holland zou binnenvallen.”, beet ik hem toe alsof hij alleen de schuld droeg van alles wat zich af ging spelen. Zwijgend ging hij zijn woning weer binnen en was even later vertrokken en hebben we hem geruime tijd niet meer gezien. Tot hij plotseling op kwam dagen en toen bleek dat hij Obergefreiter was in het Duitse leger en naar later zou blijken met een speciale bedoeling reeds ver voor de oorlog naar Holland was gezonden. Wij zouden echter als naaste buren toch nog heel veel voordeel hebben van het feit dat Herr Obergefreiter na deze inval der Duitsers praktisch geheel uit onze straat verdween, slechts drie keer is hij voor een weekend thuis geweest.
Het was opmerkelijk hoe uitwendig alle bewoners van ons stadje zeer gewillig de verschillende, elkaar snel opvolgende Duitse maatregelen accepteerden. Maar vanaf het begin groeide ook reeds het georganiseerde verzet. Jammer genoeg heb ik de gehele ontwikkeling hiervan niet mee kunnen maken, maar daarover later meer.
Wat was het in de eerste dagen vreemd, wanneer we in ons stadje de klossende geluiden hoorden van de Duitse Stiefel: zwaar met ijzer beslagen laarzen. Het kleine handjevol N.S.B.’ers dat in de vooroorlogse dagen geen voet aan de grond had kunnen krijgen, liep toen met de borst vooruit en een blik als van veroveraars. Spijtig voor hen was het echter dat de Duitsers ze niet als volwaardig beschouwden en allerlei mindere baantjes aan hen werden opgedragen.
Wij groeiden in het uitvinden van allerlei wegen en middelen om allerlei beperkende bepalingen te overtreden. Enkele voorbeelden: melk mocht niet meer van de boerderijen, welke rondom ons stadje in grote getale aanwezig waren, worden gehaald. Koffie werd slechts mondjesmaat toegekend, evenals suiker en boter en later nog veel meer andere artikelen. Doch bijna alle inwoners van ons stadje hadden wel connectie met één of andere boerderij en zo begonnen toen de ‘melktochten’. Aangezien echter de aanwezige N.S.B.’ers en verraders al spoedig op de hoogte waren begon de strijd tussen burger en zich ‘controleur’ noemende landverraders. Onze melkweg leidde over een brug en nu hadden de controleurs de gewoonte om juist even voor de brug post te vatten. Aangezien de brug nogal hoog lag, en de afrit vrij steil, kreeg je van de brug af een geweldige gang met je fiets. Het ‘halt’ van deze onderkruipers was voor dovemans oren en in snel tempo sprintten we langs hen heen, soms wel met meer dan 6 literflessen in de fietstassen. We maakten ook boter van die niet afgeroomde melk. Toen bekend werd dat de wapens van de N.S.B.’ers ongeladen waren,was voor ons zo’n controleurtje lucht.
De verzetsbeweging kwam ook langzaamaan op toeren en allerlei plannen worden beraamd om de bezetter schade te berokkenen. Langs de buitenwegen waren telefoonkabels aan de bomen bevestigd. Deze kabels dienden om de verbindingen met het nabijgelegen vliegveld te onderhouden. Zonder dat iemand wist wanneer het was begonnen, waren geregeld honderden meters kabel verdwenen of de lijn op verschillende plaatsen doorgeknipt. Het gedonnerwetter van de Duitsers om deze sabotage klonk ons als muziek in de oren, maar de Duitse Adelaar sloeg met zijn grote klauwen spoedig toe. We kregen de verplichte kabelwacht. Het moeilijke voor de bezetter was, dat deze kabelwachters ook gecontroleerd moesten worden en ondanks strenge controle werd het euvel niet verholpen….
Toen kwam de Jodenvervolging. Wij stonden eerst machteloos en wisten niet direct hoe onze stads- en landgenoten te kunnen helpen. De deportatie der Joden spoorde ons aan onze plannen te bespoedigen en over het gehele land bleek de actie zeer bevredigend te zijn verlopen, alhoewel er een schrijnende plek in ons hart is gebleven om de vele slachtoffers die door ons niet konden worden geholpen en door de bezetter onbarmhartig de dood in zijn gejaagd… Eén van onze kennissen kwam ons berichten, dat zijn huis ’vol’ was met ondergedoken Joodse landgenoten. Hulp was nodig en na simpel overleg besloten mijn vrouw en ik om twee Jodenkinderen van vroegere kennissen in ons huis te laten onderduiken. De tien kilometer afstand van het voorlopige onderduikadres werd op een gure donkere avond genomen met elk een Joods kind achterop de fiets . De 11- en 13 jarige broer en zus kregen een alpinopet diep over het hoofd gedrukt, die nog enigszins de uitgesproken Joodse gezichtjes verborg.
Nu begon er echter in ons huis een bepaalde spanning te heersen, aangezien we niemand van onze familie en kennissen hiervan iets hadden laten weten. Het werd dus steeds oppassen.
Zelf hadden we een zoon van rond de twee jaar en de tweede baby werd in december verwacht. Ons huisgezin was door de opname van de twee Joodse kinderen plotseling zeer kwetsbaar geworden, want de verraders sliepen niet. En juist in deze dagen leek het alsof alle kennissen en familieleden het nodig vonden om ons op te zoeken. Niet dat wij bang waren voor verraad, maar we vonden het beter om hierover geen mens op de hoogte te stellen. Ons gedrag zal in die dagen wel eens bevreemding hebben opgewekt, maar na de oorlog hebben we ze alles verteld en allen begrepen waarom het gebeurd was. Geheel onkundig dus van het feit dat onder ons dak onschuldige kinderen met kloppend hart op een kamertje zaten te wachten, bleven naar ons idee de verschillende bezoekers ontzettend lang in de avond of op de middag ‘plakken’. We zijn heus in die dagen niet al te gastvrij geweest en tegen onze zin in moesten we dat wel zijn. Was het bezoek dan eindelijk verdwenen, klonk onze roep aan de trap: “Rob en Renée, kom maar beneden”.
We hadden een nogal groot raam in onze voorkamer maar omdat het geheel met gordijnen behangen was, was het onmogelijk om van buitenaf naar binnen te kijken. Zo konden de kinderen in de vrije uurtjes in de kamer spelen. Onze zoon die op zijn manier al een hartig woordje meepraatte, bracht ons op een keer erg in verlegenheid. Moeder kwam op bezoek en de kinderen stoven naar boven. Het was voor oma altijd een prettige afwisseling om met onze zoon te keuvelen. Op een keer maakte oma reeds aanstalten om naar huis te gaan en staat onze zoon onderaan de trap te roepen: “Rob en Renée tom ma nede”. Maar natuurlijk krijgt hij geen antwoord, zodat hij luid roepend dit nog eens herhaalt. Gelukkig konden wij moeders aandacht van hem afleiden en ook dat ging goed. Op donkere avonden namen we om de beurt één van de kinderen achterop de fiets om eens even de buitenlucht in te gaan en ook dat is altijd zonder moeilijkheden verlopen. Mijn vrouw was in die dagen zeer druk in de weer om voor de kinderen de toestand dragelijk te maken. Indien het weer het toeliet, hingen op ons platje elke dag de dekens en de lakens van onze bedden. In deze vierkante tent, zonder dak, uiteraard, lagen dan op een paar kussens de beide kinderen van frisse lucht te genieten. Maar stel je voor hoe moeilijk het voor de kinderen is geweest, want rechtop staan of lopen was op het platje absoluut niet toegestaan.
Inmiddels had ik ontdekt, dat in onze straat een paar minder betrouwbare burgers over ons hadden gesproken. In eerste instantie schrokken we en dachten, dat ons geheim uitgelekt was, maar gelukkig bleek al spoedig dat het onze streng verboden radio betrof. Het was namelijk zo, dat een jongere broer van mij de gewoonte had bij mij thuis naar Radio Oranje te luisteren. Aangezien wij in ons stadje als anti- Duits bekend stonden moesten wij op ons qui-vive blijven en de kinderen kregen opdracht om op het eerste sein van ons zich niet naar hun kamer te begeven, maar naar de zolder van onze afwezige, Duitse buurman. Het was namelijk zo dat op de zolder de verbindingsmuur niet geheel door gemetseld was. Er was een opening waar een volwassen man met een klein beetje moeite doorheen kon. Geen mens die er ooit aan gedacht zou hebben, dat juist op de zolder van de grootste vijand twee Joodse kinderen een veilige schuilplaats hadden.
Het resultaat van de door het gehele land gepleegde anti-Duitse daden bezorgden de Duitsers een steeds wederkerend onoplosbaar probleem. De bezetter haalde de teugels steeds strakker aan en daarom moest men voorzichtig zijn. Dit heb ik aan den lijve ondervonden, toen ik op zekere dag tegenover een lid van de Hitlerjugend een minder vlijend antwoord gaf op een vraag. Het was in die tijd dat het fascisme een knauw kreeg door de situatie van Mussolini. Toen mij de vraag gesteld werd hoe ik hierover dacht, liet ik mij ontvallen: “Es dauert nicht lange mehr, dan haben sie auch keinen Fuhrer mehr”. Deze woorden door mij gesproken zouden mij aan de rand van het graf brengen. Maar het uitgesproken doodvonnis is door heel bijzondere omstandigheden niet uitgevoerd geworden. Een dag nadat ik bovenstaande woorden gebezigd had, werd ik op het hoofdkantoor van de fabriek waar ik werkte ontboden. Met de gedachte dat over werk gesproken zou worden begaf ik mij derwaarts, maar onmiddellijk toen ik het kantoor betrad, voelde ik dat er iets mis was. Een Duitser postte achter mij en sneed me de weg naar buiten af. Een andere Duitse soldaat van de Gestapo, vroeg mij of ik Evers was. “Jawohl” en hoorde mij toevoegen: “Gehen Sie mit”. Ik werd naar buiten gebracht en in een gereedstaande auto geduwd. Vanaf dat ogenblik was ik politiek gevangene en het zou bijna twee jaar duren voor ik mijn geboorteplaats terug zou zien en toen gelukkig vernam dat mijn vrouw zich er ondanks veel narigheid geweldig doorgeworsteld had.
De twee Joodse kinderen waren kort na mijn gevangenneming uit veiligheidsoverwegingen naar andere onderduikadressen gebracht en nu, 20 jaar later, 1959, hebben deze kinderen reeds zelf een gezin gesticht. Mijn gezin was bij mijn terugkeer uitgebreid met een tweede zoon, die anderhalf jaar oud was toen ik hem voor het eerst zag. Foto’s van hem waren in de gevangenis bij mij binnen gesmokkeld. Maar door mijn langdurige gevangenschap, welke een boeldeel vol gruwelijkheden en vernederingen bevatte, heb ik jammer genoeg de laatste jaren van de bezetting niet kunnen meemaken en moet ik mij daarover oriënteren in de vele uitgebrachte literatuur.
Hengelo 1959 Ferdinand Evers, ontvangen van zoon Jan Evers
In september 1941 werd in Twente een groep van 115 Joodse mannen opgepakt, onder wie 8 Oldenzalers. Ook Theo Heijmans uit Enschede zat bij die groep. Ze werden naar concentratiekamp Mauthausen in Oostenrijk gebracht. Ze moesten daar onmenselijk zwaar werk doen in steengroeven. Ruim een maand later hadden alle Oldenzaalse mannen zich letterlijk doodgewerkt. Theo Heijmans stierf op 10 oktober 1941. Hij was toen 43 jaar.