Soldaat op de Grebbeberg, krijgsgevangene in Lückenwalde – uit het dagboek van de Gerhard Egberink.
Hierin beschrijft hij de eerste vijf dagen van de oorlog en een periode van ruim vier weken krijgsgevangenschap in het Duitse Lückenwalde. Hij was dienstplichtig korporaal van het Nederlandse leger, lichting 1939, en ingedeeld bij het 11e regiment infanterie, afdeling verbindingen, gelegerd in de Kraaienhofkazerne te Nijmegen.
Vrijdag 10 mei 1940 4 uur des morgens.
Boeng, boeng, boeng ging het op onze kamerdeur. Drie slaperige gezichten kwamen te voorschijn. Iemand van de wacht stormde de kamer binnen: “Jongens, het is zoo laat, jongens het is zoo laat”, schreeuwde hij. We vroegen ons verbaasd af hoe laat het dan eigenlijk wel was, maar de wachter maakte er een einde aan door te zeggen: “De Duitschers zijn er”. Nog meer verbazing. Dan keek er één door het raam, dat uitzicht gaf op Nijmegen met daarvoor het Maas-Waalkanaal, waarachter onze stellingen, en jawel hoor daar knalde men er al op los. Nu werd onze aandacht ook getrokken door vliegtuiggeronk en toen we ons hoofd even buiten staken, zagen we ze met honderden over onze hoofden gaan.
De Duitsers vallen aan! Het is oorlog!’ De bruggen over de Waal zijn door de Nederlandse soldaten opgeblazen, maar één brug is door verraad in handen van de Duitsers gevallen. En die vijand komt nu steeds dichterbij. Om 9 uur klinkt het bevel ‘Terugtrekken!’ Dat gebeurt vooral per fiets. Een eigen legerauto rijdt een sloot in, maar de munitie mag niet in handen van de Duitsers vallen. Met gevaar voor eigen leven steken ze de auto in brand en zoeken dekking voor de heftige explosie. Maar op die vlammen komen Duitse bommenwerpers af. Opnieuw dekking zoeken dus. Gevaar vanuit de lucht!
Tegen de avond kunnen ze even rusten in een café. Met een kameraad zoekt Gerhard een plaatsje onder het biljart. Met het gasmasker als hoofdkussen vallen ze in slaap. Lang duurt dit niet, want de tocht met onbekende eindbestemming gaat midden in de nacht verder. Rust krijgen ze niet. Ze worden doodmoe. Gevaar door slaapgebrek! ‘Niet aan de kant rijden, landmijnen!’ zo worden ze telkens gewaarschuwd. Gevaar door landmijnen! Laat op de zaterdagmiddag worden ze ingekwartierd op een boerderij in de buurt van het stadje Buren. Ze rammelen van de honger. Bij een slager weet Gerhard een stuk worst te bemachtigen. Gevaar door honger!
Op zondag, de Eerste Pinksterdag, worden auto’s door het leger gevorderd. Gerhard moet op die feestdag de auto’s voorzien van een groene camouflagekleur. Opeens duiken Duitse vliegtuigen naar beneden. Hun machinegeweren ratelen. Dekking zoeken! Om 8 uur ’s avonds volgt het bevel ‘Verder terugtrekken!’ Nu richting Utrecht, opnieuw op de fiets een lange nachtelijke tocht naar Amerongen. Maar dat is bloedlink, zo veel soldaten op die smalle dijk: een gemakkelijke prooi voor een vijandelijk vliegtuig. Opnieuw dekking zoeken dus, rollend vanaf de dijk. Ze hebben die nacht niet kunnen slapen, maar moe of niet, ze worden met auto’s verder naar het front gebracht, naar Rhenen, naar de Grebbelinie! Gevaar door het vernietigende oorlogsgeweld!
Te voet naderen ze door de bossen het front, de vijand tegemoet. De artillerie beukt er zwaar op los en voor hen ligt Rhenen, dat veranderd is in een rokende puinhoop. Sluipend door de straten komen ze bij de kerktoren, waar een Duitse mitrailleur vrij spel heeft. Opeens horen ze geknetter van kogels. ‘Zoek dekking!’ roept Gerhard. Al wegduikend in een sloot treft een kogel zijn helm. Die helm redt zijn leven. Maar kort daarna hoort hij een gil. Eén van zijn makkers is getroffen. Een hospik verzorgt even later de bewusteloze soldaat. In totaal sneuvelen bij Rhenen in vijf dagen 400 Nederlandse soldaten. Gevaar door vijandelijke kogels!
Opnieuw klinkt het bevel ‘Terugtrekken!’ Gerhard en zijn mannen vinden hun achtergelaten fietsen terug. Maar moe dat ze zijn! Moe en hongerig. Ze kunnen staand in slaap vallen. En smerig dat ze zijn! In dagen niet gewassen. Ze stinken. Gelukkig zijn er meelevende burgers die hen eten en drinken geven. Maar ze bereiken, hoewel nog een paar keer beschoten, toch hun doel: Fort Honswijk bij Houten. Hier hoort Gerhard dat de capitulatie een feit is. Duitse soldaten gaan het fort binnen en iedere soldaat moet z’n wapens inleveren. De strijd is ten einde. Ze zijn nu krijgsgevangenen. Gevaar door de bezetters!
Ze worden in stinkende veewagons op verschillende dagen weggevoerd naar plekken ver in Duitsland. Ze worden slecht behandeld, krijgen slecht te eten, maar bijna vier weken later, op 11 juni, brengt de trein hem terug in zijn geliefde Oldenzaal. Hij heeft het overleefd. Het gevaar is geweken.
Na de oorlog woonde Gerhard Egberink ‘aan de Kleibult’. Hij trouwde, werd vader en was postbode.