Verhaal van de 79-jarige Mieke Geerdink-Majoor over haar vader Henk Majoor.
Mieke’s vader, dhr. H.J.J. Majoor, roepnaam Henk, is een grote imposante man. Hij komt in 1937 uit het Gooi als onderwijzer naar Oldenzaal. Hier wordt hij leraar aan de R.K. jongens-ULO van de Radboudschool. Henk kan goed zingen, heeft een mooie baritonstem in het kerkkoor van de Antoniuskerk en geeft ook zangles aan zijn jongens. Hij laat duidelijk aan zijn leerlingen merken, dat hij Oranjegezind is en de Duitse inval, nota bene zonder oorlogsverklaring, stijlloos en verwerpelijk vindt. Tijdens de zangles zingt hij met zijn klas het Wilhelmus en legt daarbij vooral de klemtoon op de woorden ‘den vaderland getrouwe, blijf ik tot in den dood’. Het maakt indruk, want de bezetter heeft het zingen van ons volkslied verboden. Maar er zitten ook kinderen van N.S.B.’ers op school en die vertellen dit thuis. Dat wordt doorgegeven aan de Duitsers. Die vallen op maandag 14 oktober 1940 de school binnen om leraar Majoor te arresteren. Maar dan hebben ze buiten het schoolhoofd, de heer Gremmen, gerekend. Hij neemt zijn leraar in bescherming. Het komt tot een heftige woordenwisseling. Zoveel brutaliteit en verzet pikken de Duitsers niet en nemen zowel het fel protesterende schoolhoofd als de leraar mee. Ze worden beide opgesloten in de gevangenis in Almelo.
De vrouw van Henk Majoor is hoogzwanger en zonder dat hij erbij is, wordt op 28 oktober zijn derde dochter geboren. Moeder wil haar de naam Maria geven, maar wil eerst overleg met vader. In een mandje neemt ze een paar dagen later haar baby in de trein mee naar Almelo. Onderweg wordt de trein beschoten. Dat levert angstige momenten op. Maar als vader in zijn cel zijn pasgeboren dochtertje ziet, ‘smelt’ hij en vindt Mieke een veel mooiere naam.
In de krant lezen we, dat Henk op 18 november deel uitmaakt van de examencommissie voor het Middenstandsdiploma voor het onderdeel Algemene Handelskennis. Dat is wel het vak, waarin Henk lesgeeft, maar hij is echt niet bij dat examen aanwezig: hij zit nog steeds gevangen in Almelo. Pas na 100 dagen, op 21 januari 1941, worden de twee Oldenzalers vrijgelaten. Ze kunnen terug naar hun school. Het leven lijkt weer gewoon te worden.
Midden 1942 zijn de Duitsers het zat dat er sabotage en verzet tegen hen gepleegd wordt. Ze nemen een drastische maatregel: meer dan 600 gijzelaars worden op 13 juli 1942 zomaar overal in het land opgepakt en naar de gijzelaarskampen Haaren en Beekvliet (Sint Michielsgestel) in Noord-Brabant gebracht. Die twee kampen liggen vlakbij elkaar en waren eigenlijk opleidingsscholen (met een kapel) voor priesters: een Klein- en Groot-Seminarie. Onder de gijzelaars zijn veel prominente, leidinggevende mensen: professoren, pastoors en kapelaans, predikanten, schoolleiders, fabrieksdirecteuren, twee latere minister-presidenten, ministers, maar ook kunstenaars. Het doel is duidelijk: als er ergens een verzetsdaad gepleegd wordt en de daders worden niet gevonden, dan zullen een aantal onschuldige gijzelaars als vergelding doodgeschoten worden. Die blijvende dreiging hangt boven beide kampen.
In Oldenzaal worden zes mannen weggevoerd: het zijn de gijzelaars Henk Majoor (32 jaar), zijn schoolhoofd de heer M. J. Gremmen (58 jaar), Tonnie Gelderman (29 jaar, mededirecteur van de Geldermanfabriek), kapelaan W.H. Kohlman van de Plechelmusparochie (41 jaar), de heer J.A.M. Olde Hengel (29 jaar, kantoorbediende) en de heer B.A.A. Engelbertink (39 jaar, hoofd van de Landbouwschool).
Haaren en Beekvliet zijn gelukkig geen strafkampen en de gijzelaars, ook al zijn ze hun vrijheid kwijt, hebben een redelijk bestaan. Ze kunnen sporten (voetballen, tennissen, biljarten, enz.) en krijgen les van elkaar. Zo leert ‘civiel geïnterneerde’ Henk Majoor een aantal lotgenoten de beginselen van de handelscorrespondentie. Natuurlijk verlangt ieder naar huis en houden de brieven van hun geliefden en soms een toegestaan bezoek hen op de been. In die brieven kun je niet alles schrijven wat je denkt, want vaak worden de brieven opengemaakt en gecontroleerd, of er geen Duits-vijandige opmerkingen in staan. Henk schrijft ook een bedankbrief naar zijn ULO-leerlingen, die hem met Pinksteren 1943 pakjes met lekker voedsel gestuurd hebben. Hij is dus niet door hen vergeten.
Maar boven alles is er de voortdurende dreiging, dat ze gefusilleerd kunnen worden. Dat dit geen loze dreiging is, blijkt als er drie weken na hun gijzelneming, op 7 augustus 1942, bij Rotterdam met een lichte bom een aanslag gepleegd wordt op een spoorwegviaduct. Als de daders zich niet melden, nemen gijzelaars hun plaats in. En zo worden, onder uiterst spannende omstandigheden bij het appèl op het voetbalveld van Beekvliet, vijf gijzelaars uit de groep mannen naar voren geroepen. Zij worden een dag later, op 15 augustus, genadeloos gefusilleerd.
Op 16 oktober herhaalt zich dit angstaanjagende tafereel en alle aangetredenen denken hetzelfde: “Word ik naar voren geroepen? Is dit het einde van mijn leven?” Drie gijzelaars worden uit de nerveus wachtende groep gehaald en ondergaan kort daarna hetzelfde lot: volledig onschuldig worden zij gewetenloos met geweerschoten de dood ingejaagd. Eén van hen was pas één dag in het gijzelaarskamp…. Voortaan weet iedere gijzelaar wel heel erg zeker, dat dit lot ook hen kan treffen. Het geeft een heel gespannen lading aan het verblijf in het gijzelaarskamp.
Henk Majoor wordt in het kamp opnieuw vader, nu van zijn vierde dochter die de naam Hetty krijgt. Weer is hij ongewild de grote afwezige bij die geboorte. Hij is maar wat blij, als zijn vrouw hem met het ‘kleine wereldwonder’ in het kamp mag komen opzoeken.
Eind december 1942 wordt kamp Haaren als gijzelaarskamp ontruimd. De gijzelaars gaan allemaal naar Beekvliet. Dat wordt ‘inschikken’: een één-persoonskamer wordt tweepersoons, een tweepersoons- wordt vierpersoonskamer. Henk deelt zijn kamer (‘Blok V Kamer 2’) met de bekende schrijver Simon Vestdijk. Zijn schoolhoofd heeft geluk: omdat het kamp te vol wordt, mag hij begin januari na een half jaar gijzelaarschap naar huis.
Een jaar later, net voor Kerst ’43, worden maar liefst 160 gijzelaars ‘uit grootmoedigheid van de Führer ter gelegenheid van het komende feest van de vrede’ (het kerstfeest dus) ontslagen. Gelijktijdig met o.a. Prof. Ir. Wim Schermerhorn (hij wordt onze eerste naoorlogse minister-president) komt Henk Majoor vrij. Eindelijk, na 1½ jaar gijzeling, is hij weer thuis in zijn huis aan de Kastanjestraat.
Hij keert terug naar zijn ULO-school, waar hij in 1944 benoemd wordt tot hoofd. Maar over het kampleven heeft hij nooit willen of kunnen praten. Hij gaat weer zingen in het Antoniuskerkkoor, wordt daar voorzitter van, evenals van de Oldenzaalse Kunstkring, die de belangen van het culturele leven in de Boeskoolstad behartigt. Hij is niet wraakzuchtig op alles wat Duits is. Zo komt na de oorlog heel lang op zaterdag een Duitse jongen in huize Majoor eten. Hongerigen te eten geven, Duits of niet-Duits, zo hoort het!
Toch wordt hij een tijd zwaar overspannen, heeft straatvrees en heeft wat we nu noemen een ptss, een post traumatisch stress syndroom, een oorlogstrauma dus. Bijna twee jaar gevangenschap en drie jaar dat je op elk woord dat je zei moest letten, zijn voor deze boomlange man toch teveel geweest. Wat heeft hij de vrijheid gemist!
Hij wordt weer beter, maar eind jaren ’50 heeft zich achter zijn rechteroog een hersentumor ontwikkeld. Er volgt een operatie en er is hoop op herstel. Maar het is vergeefse hoop, want in oktober 1962 overlijdt Henk op 52-jarige leeftijd.
Dit verhaal is gepubliceerd in ‘Ons Oldenzaal’ in december 2019. Schrijver van dit verhaal is Rijn van Welij.