Het verhaal van Henk Poorthuis, geschreven door Stephan Scheper.
Op 8 mei 1945 was hij getuige van de explosie die acht Oldenzalers het leven kostte. “Als ik mijn ogen dichtdoe, zie ik nog de gewonden en slachtoffers liggen.”
De volle terrassen en parasols op de Groote Markt maken het voor Henk Poorthuis (94) lastig om te bepalen waar precies het destijds gruwelijk misging. Op 8 mei 1945 vormde het plein in hartje Oldenzaal het decor voor een uitbundig bevrijdingsfeest. Bijna 76 jaar later hangt er opnieuw een uitgelaten sfeer op die locatie. De terrassen zijn weer open, het zonnetje laat zich zien en de mensen genieten. Gravend in zijn – uitstekende – geheugen komt hij tot de conclusie dat de lege granaathuls die dag ontploft moet zijn ter hoogte van het huidige terras van Tante Annie’s.
“Het was die dag feest in Oldenzaal”, vertelt Poorthuis in het huis waar hij, met uitzondering van zijn studietijd en de militaire dienstplicht, al zijn hele leven woont. Na de bevrijding van Oldenzaal op 2 april 1945 werden overal in de stad spontaan feestjes gehouden. Ruim een maand later organiseerden de Britse militairen een officieel bevrijdingsfeest op de Groote Markt. „Met veel licht en muziek, het kon niet mooier.” Ter verhoging van de algehele feestvreugde werden de hele avond munitieresten tot ontploffing gebracht. Poorthuis vermoedt dat een aantal knapen uit de stad die munitie hadden meegenomen uit het voormalige Marthalager, een Duits munitiedepot onderaan de Tankenberg. „De Duitsers waren weg en hadden al die rotzooi laten liggen. Op de Groote Markt gooiden ze van die gele kruitplaatjes in een lege granaathuls en dat werd dan aangestoken. Het leverde mooi vuurwerk en het ging steeds goed. Tot een uur of half twaalf.
Dan stonden we erbij en dan liepen we even weg. Tegen half twaalf stond er een hele kring omheen. Omdat het al laat was, dacht ik: “ik ga weg”. Ik had nog geen drie stappen naar achteren gedaan toen de huls ontplofte. Een enorme knal, oorverdovend gegil en totale paniek op de markt. De gewonden en de dodelijke slachtoffers werden voor dansschool Kolmschot neergelegd, dat toen nog op de plek zat waar nu Markt 19 is te vinden. „Als ik mijn ogen dichtdoe, zie ik ze nog liggen.”
Dertien was hij toen de Duitse tanks in mei 1940 ‘de godganselijke dag’ voor het ouderlijk huis langs richting Oldenzaalse binnenstad reden. Een indrukwekkend tafereel voor een knaap van die leeftijd. Nog kent hij de teksten van de liedjes die de Duitse militairen zongen, terwijl ze het buurland binnentrokken. Bij het toenmalige café Bouwhuis hadden ze putringen op straat gezet. De allereerste tanks reden er gewoon omheen. Twee dagen later kwamen ze alweer terug. Even dachten we dat het goed ging en dat de Duitsers zich alweer terugtrokken. Maar ze gingen alleen terug om nieuw materieel op te halen. En toen begon de narigheid. De eerste oorlogsjaren kon het gewone leven nog redelijk doorgaan. Maar toen de geallieerden steeds vaker luchtgevechten met de Duitsers voerden boven Twente, werd het ‘echt oorlog’. Alles moest ’s avonds worden verduisterd en het eten ging op de bon. Ik moest op een fiets vaak melk halen bij een oom net buiten de stad.
Tot 25 oktober 1944 kabbelde het een beetje voort. Op die dag werd er een razzia gehouden in Oldenzaal. Alle mannen van 17 jaar en ouder moesten zich melden op de Sparta-velden op ’t Heuveltje. Wie zich niet meldde, werd ‘sofort erschossen’. Ook Henk Poorthuis was de klos en moest aan het eind van de dag naar Gronau marcheren waar de mannen werden ondergebracht in de Viktoria-Schule aan de Gildehausser Straße. Van daaruit werden ze overgebracht naar Epe en het iets verderop gelegen Lasterfeld. Terwijl de SA’ers (‘de kanaries’) in hun gele uniformen de wacht hielden, moesten de Oldenzalers een tankgracht uitgraven. Zodra er grondwater in de greppel liep, moesten de Russische krijgsgevangenen het overnemen. „Als we ’s avonds terugliepen, werd er altijd gezongen. Toen we dat op een dag niet deden, vroeg de commandant of wij dat ‘krachtige’ lied nog eens wilden zingen. Vanaf dat moment werd er helemaal niet meer gezongen.”
Tot 18 november was de jonge Poorthuis dwangarbeider voor de Duitsers. „Het gerucht ging dat we zouden worden overgebracht naar Breslau. Nou wist ik één ding zeker en dat was dat Henk Poorthuis daar niet naartoe ging.” Met zijn neef liep hij simpelweg het kamp uit zonder dat de dienstdoende soldaat hen een strobreed in de weg legde. Na een overnachting in Overdinkel, we sliepen er onder een tafel, keerde het duo op een zondag terug in de Boeskoolstad. Nadat de kapelaan ze had gewaarschuwd, besloten de twee onder te duiken boven de sigarenwinkel van de familie Swaders aan de Bisschopstraat. Een perfecte plek om zich te verschuilen, omdat de begane grond in beslag was genomen door de bezetters. „Als de Duitsers ’s avonds de stad in gingen, gingen wij naar beneden om te luisteren naar Radio Oranje, de stem voor strijdend Nederland, en De Brandaris. Radio Oranje sloot altijd af met de zin ‘Het is niet om te poffen, maar we zullen ze wel krijgen, die moffen’. En bij De Brandaris was dat ‘We zijn weer een dag dichter bij de bevrijding.’”
Rond de kerstdagen zat Poorthuis nog enkele dagen ondergedoken aan de Molenstraat voordat hij terugkeerde naar het ouderlijk huis. Zijn vader had er een geheime schuilplek gemaakt, die er nu nog is, waar Henk zich kon verstoppen als er onraad dreigde. Twee dagen na het rampzalige bevrijdingsfeest vertrok de jonge Poorthuis met een groep verkenners naar Diepenveen, waar ze een week in een klooster doorbrachten. „De oorlog is er nog steeds, die is altijd bij me”, vertelt hij. „We hebben geen concentratiekamp meegemaakt en ook geen hongerwinter. Maar die oorlog speelt wel door mijn hoofd.”
Dit verhaal verscheen op 8 mei 2021 in de Twentsche Courant Tubantia
Foto @ Robin Hilberink