U bent hier: Welkom » Oorlogsverhalen » Niteke, een gastkind uit Rotterdam

Niteke, een gastkind uit Rotterdam

Verhaal over Nita de Jong-van Steenderen geschreven door Aileen Slot

Na bijna tachtig jaar keert Nita de Jong (87) terug naar het huis waar ze in de oorlog als jong meisje verbleef. Weg van het gevaar in Rotterdam, in ‘luilekkerland’ bij een liefdevol gastgezin uit Oldenzaal. Ze herinnert het zich tot in detail. “Ongelofelijk, werkelijk waar.” Ze ziet zichzelf nog zo zitten aan de keukentafel. Een meisje met pijpenkrullen, smullend van de havermoutpap die ze voorgeschoteld kreeg. Rotterdam was ver weg, net als haar ouders, maar het meisje uit de grote stad voelde zich bij het echtpaar Herman en Dorothea Kamerich en hun huishoudster Milly Huetenlauch thuis. In het huis aan de Wilhelminastraat werd ze liefkozend ‘Niteke’ genoemd. Ze zou tijdens de oorlog zes tot acht weken doorbrengen bij haar gastouders in Oldenzaal, vanwege het gevaar in haar geboortestad Rotterdam. Maar weken werden maanden. En maanden jaren. Twee jaar bleef de kleine Nita in het ‘oosten’. Mijn ouders dachten: ‘nu moet dat kind terugkomen, want dadelijk lukt het niet meer.’

Voor Nita is het de eerste keer in bijna tachtig jaar tijd dat ze terugkeert naar het huis in Oldenzaal. Dat geldt niet voor haar middelste zoon Ronald en zijn vrouw Karin, die vandaag met ‘ma’ vanuit Noord-Brabant naar Twente afreisden. Het echtpaar nam er in de zomer tijdens een fietsvakantie door deze streek al een kijkje. Bewoner Hans Dijkhuis uit Oldenzaal zag die dag plots twee nieuwsgierige mensen voor zijn erker staan. Een ontmoeting en rondleiding door het huis uit 1936 volgde. Net als een uitnodiging om nog eens terug te keren met de ‘hoofdrolspeelster’ in het bijzondere oorlogsverhaal.

Nita met Dorothea Kamerich en buurjongen Jantje Busman

Verwonderd kijkt Nita om zich heen. Ze herkent de plek nog waar ze samen met buurjongen Jantje speelde, haar slaapkamertje met uitzicht op een tuin vol bloemen en zelfs de authentieke groene tegeltjes aan de muur. “Wat ontzettend mooi om dit terug te zien. De oude stijl is behouden gebleven. Ongelofelijk, werkelijk waar”, klinkt het. Dankbaar blijft ze herhalen hoe blij ze is met het bezoek aan de Wilhelminastraat. De geboren Rotterdamse, wier man is overleden, woont tegenwoordig in Etten-Leur.

Bijna zes jaar was Nita toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Het bombardement van de meidagen in Rotterdam staat in haar geheugen gegrift. Samen met haar moeder, zus, broer en broertje bracht ze angstige uren door in een schuilkelder. Vader zag zijn stad ‘in lichterlaaie’ staan toen hij vanaf zijn werk op het stadhuis naar huis vluchtte. De stad werd zwaar getroffen. Daar waar in de oorlogsjaren gebrek was aan de meest essentiële zaken en voedsel ‘op de bon’ ging, besloten de ouders van Nita haar onder te brengen bij een gastgezin. Instanties als het Rode Kruis zorgden dat zwakkeren, vaak ook jonge kinderen, elders in het land terecht konden. De kleine Nita ging naar Oldenzaal, haar jongere broertje naar Asten. Oudste broer Arnold werd opgeroepen door de Duitsers en moest bij een fabriek in Kassel aan het werk. Pas aan het einde van de oorlog zagen broer en zus elkaar weer.

Het echtpaar Kamerich met hun zoon

In de zomer van 1942 kwam Nita, bijna 8 jaar, samen met een begeleidster van het Rode Kruis aan op het station in Oldenzaal. Thuis werd ze ontvangen door gastouder Dorothea Kamerich, een ‘echte dame’ van goede komaf – haar vader was textielfabrikant. Dorothea en haar man Herman hadden destijds geen kinderen, na de oorlog kregen zij een zoon.  “Zij pakte gelijk mijn hand. En elke avond werd ik voor het slapen gaan over mijn bolletje gestreken. Ik werd heel liefdevol opgenomen als een soort surrogaatdochter. Meneer Kamerich ontmoette ik pas later. Hij was bij mijn aankomst nog gedetineerd in Kamp Vught”, weet ze nog. De angst die Nita in Rotterdam gevoeld had, verdween in Oldenzaal. Hier kreeg ze van de oorlog niet veel meer mee.

In de twee jaar dat Nita in Oldenzaal verbleef hield ze uitsluitend per post contact met haar ouders in Rotterdam: “Of dat moeilijk was? Nou, destijds nam je dat gewoon aan. Maar ik merk soms wel dat ik er een soort verlatingsangst aan overgehouden heb.”Toch blikt ze vooral met voldoening terug op haar tijd in Oldenzaal. Aan de keukentafel vertelt ze honderduit over haar belevenissen als gastkind in Oldenzaal, die ze zich wonderbaarlijk genoeg – ze was destijds immers nog een jong kind – nog tot in detail herinnert. De familie kent alle verhalen. Over haar schooltijd, de vriendinnetjes die ze maakte en het ‘luilekkerland’ waar ze zich thuis in waande, door onder meer de kookkunsten van huidhoudster Milly: de ‘grote schat’ die destijds bij het echtpaar inwoonde. “Ze maakte heerlijke dingen klaar en kon er enorm van genieten dat ik zo goed at. Ik werd echt verwend. Bovendien kwam ik van een etagewoning. Dit was in mijn beleving een gigantische villa.”

Het verhaal in Oldenzaal eindigt in 1944, als Nita terugkeert naar Rotterdam. “Duitsers voerden treinbeschietingen uit en legden het treinverkeer plat. Mijn ouders dachten: ‘nu moet dat kind terugkomen, want dadelijk lukt het niet meer’. Mijn moeder wachtte me bij aankomst op. Zij pakte me stevig vast en we begonnen allebei te huilen.”

Ze is niet meer dat kleine meisje in de armen van haar moeder. En Oldenzaal is veranderd. Maar in het huis aan de Wilhelminastraat gaat Nita de Jong voor even terug in de tijd.

Dit verhaal verscheen op 25 november 2021 in de Twentsche Courant Tubantia

Foto’s @Robin Hilberink en privé