Over het gecrashte vliegtuig van Bob Land aan de Hengelosestraat – verhaal van Annie Wissink-Lotgerink.
Dit verhaal klinkt ongelooflijk maar het is waar gebeurd, ik heb het zelf meegemaakt en ik ben nog geen detail vergeten. Het gebeurde allemaal op ’n zondagmorgen in het vroege voorjaar van 1945. Al vroeg in de morgen werd er luchtalarm gegeven, hetgeen betekende dat er geallieerde vliegtuigen in aantocht waren. Met ons oorlogsontbijt en ’n kan surrogaatkoffie trokken we met z’n allen richting schuilkelder. Buiten klonk een onafgebroken, onheilspellend gegrom van vliegtuigen. Het leek alsof ze met kop en staart aan elkaar gekoppeld waren. De schuilkelder was gebouwd in de tuin onder ’n grote kersenboom en we voelden ons daar veilig. In de schuilkelder waren twee bedjes voor de kinderen van tante Marietje, want we moesten ook wel eens ’s nachts naar de schuilkelder. Herman was toen ‘n baby van vier maanden en werd die bewuste morgen meteen weer in het bedje gelegd. Maar het kon de slaap niet vatten en deed niets dan huilen. Op het laatst zei tante Marietje: “Annie, wil jij even met mij naar huis gaan, het kind heeft honger en moet nodig in bad. Dan wordt het vanzelf rustiger.” Opoe zei toen: “Als jullie toch naar binnen gaan, ga ik ook mee. Dan kan ik even op een gewone stoel zitten, mijn rug doet zo zeer.” Tante Marietje met Herman op de arm en ik met opoe aan de arm gingen naar huis voor operatie bad. Het was dan ook nog niet zo, even ‘n kraan opendraaien en je had warm water. Nee, eerst moest het fornuis goed opgestookt worden, uit ’n emmer water in de ketel scheppen, ketel op het fornuis en dan maar wachten tot het water heet was. Terwijl ik me daarmee bezighield, ging tante Marietje alle spilletjes voor het badritueel bij elkaar halen. Intussen was oom Lot al een keer aan de deur geweest: “Jullie moeten opschieten, er zijn duitse jagers (kleine gevechtsvliegtuigen) in de lucht en dat kan op een luchtgevecht uitdraaien.” Tante Marietje begon al zenuwachtig te worden maar ik bleef dan juist heel nuchter. “Doe maar kalm aan”, zei ik: “het zal nog wel meevallen.” Juist toen de baby heerlijk lag te genieten van dat warme badje vloog de achterdeur open en oom Lot riep: “Jullie moeten direct komen, er is dichtbij ‘n luchtgevecht aan de gang”, en weg was hij weer. Het kind werd zo uit het water in ’n deken gerold, ik hees opoe omhoog en dan naar buiten. Eenmaal buiten zag en hoorde ik meteen dat we niet meer naar de schuilkelder konden en ook niet terug in huis. Ik zag vliegtuigen brullend en schietend laag rondom het huis en de schuren vliegen. Ik duwde tante Marietje en opoe in een hoek die gevormd werd door het huis en een schuur (het z.g. slachthuis) en ik ging er met wijd gespreide armen voor staan alsof ik hen op die manier voor alle onheil kon behoeden. Ondertussen dacht ik dat ons laatste uur geslagen had. Ik zag steeds twee vliegtuigen brullend en schietend achter elkaar aan vliegen en de kogels kletterden over het afdak boven ons hoofd.
Hoe lang het geduurd heeft, weet ik niet, maar het leek ‘n eeuwigheid. Toen het wat rustiger werd, kroop ik dicht langs de muur naar de hoek van het huis en keek voorzichtig of we naar de schuilkelder konden. Wat ik toen zag, deed m’n mond openvallen van verbazing. Ons huis stond aan de straat Oldenzaal-Hengelo. Aan weerskanten van de straat stonden hoge eikenbomen. Tussen de stammen van de bomen door zag ik aan de overkant ‘n vliegtuig zo laag boven de grond alsof het daar wilde landen. Maar het was voorjaar en het land was pas geploegd dus veel te zacht voor ‘n landing. Plotseling trok de piloot het toestel loodrecht omhoog, vloog hoog boven de bomen om aan onze kant steil naar beneden te gaan. Even werd het vliegtuig aan m’n ogen onttrokken door hoge struiken achter in onze tuin. Ik dacht dat het was neergestort en deed al ‘n stap naar voren om te kijken of ik de piloot kon helpen. Op hetzelfde moment zag ik tot m’n grote schrik het vliegtuig rond de afrastering van de tuin draaien en het vloog heel laag boven de grond over het pad tussen het huis en de tuin regelrecht op mij af. Verschrikt sprong ik achter de muur en op hetzelfde moment denderde het vliegtuig langs mij heen, zo laag dat ik in de cockpit kon kijken. De piloot had mij natuurlijk gezien en draaide zijn hoofd naar mij toe. Ik keek in een dodelijk vermoeid gezicht. Hij had het bandje van z’n vliegenierscap losgemaakt en hij glimlachte tegen mij. Ik kon niet teruglachen, is was totaal verbijsterd. Met angstige ogen volgde ik het toestel op z’n weg over de weide achter ons huis, steeds zoekend naar een plek om te landen. In de weide stroomde ‘n smal beekje, daar was dus ook geen plaats. Achter het weiland lag weer ‘n stuk bouwland dat ook reeds geploegd was. Toch zette de piloot het toestel aan de grond, het linkerwiel zakte weg en de linkervleugel ging omlaag. Pas toen kwam ik weer tot het besef.
Zonder nog op gevaar te letten, rende ik huilend naar de schuilkelder en ik kon alleen maar zeggen: “We moeten helpen, we moeten helpen.” Maar niemand had gezien wat ik had gezien, ze begrepen niet waar ik het over had. oom Lot greep m’n arm, schudde me door elkaar en gaf me ‘n klap in het gezicht omdat ik helemaal hysterisch was. Hij schreeuwde tegen mij: “Annie kom tot jezelf en zeg ons wat er is gebeurd.” Toen kon ik uitbrengen: “Er is ‘n vliegtuig neergestort, er zit ‘n mens in, we moeten hem helpen.” Op hetzelfde moment hoorden we een hele reeks ontploffingen en we wisten dat hulp te laat kwam. Eén van de mannen waagde zich naar buiten maar toen waren Duitse soldaten al op weg naar het vliegtuig en waagde zich niemand daar in de buurt. Ze vonden ‘n dode piloot, z’n hoofd was eraf, waarschijnlijk door z’n eigen munitie. Het was een Canadees van 27 jaar en hij heette Bob Land. Ieder jaar op 4 mei, als wij alle doden herdenken, gaan mijn gedachten speciaal uit naar die jonge piloot. Nog bijna ‘n kind, die vechtend voor onze vrijheid, glimlachte tegen mij enkele seconden voor zijn dood.