Het oorlogsverhaal van Henny Gertner, geschreven door zijn zoon Herman.
“Jongen, ik heb in mijn leven al genoeg gewandeld”. Een intrigerende uitspraak van mijn vader, waarvan de diepere betekenis maar met stukjes en beetjes duidelijk werd.
Hendrikus Hermanus Wilhelmus Gertner, meestal aangesproken met Henny of Henk, werd op 31 augustus 1924 geboren als eerste zoon van Hermannus Hendrikus Antonius Gertner en Elisabeth Kolmschate. Hij groeide op in wat wij nu een kroostrijk gezin zouden noemen. Zijn vader Hermannus werkte als fabrieksarbeider bij Gelderman, en hierdoor had het gezin met zeven kinderen, vier dochters en drie zonen, het niet altijd gemakkelijk. Dit was mede de reden dat Henny, na het doorlopen van de lagere school, hoewel hij een goede leerling was, niet verder mocht leren. Zowel meneer pastoor als het schoolhoofd kwamen naar huis om te bepleiten dat hun zoon toch verder zou studeren, maar zijn ouders waren niet te vermurwen; “er moest brood op de plank komen”.
Daarom begon hij na de zevende klas van de lagere school aan een opleiding metaaldraaier bij machinefabriek Stork in Hengelo. Een beslissing die zijn leven de komende jaren sterk zou beïnvloeden. Na het succesvol beëindigen van de opleiding in augustus 1943 kon hij aan de slag blijven bij Stork, maar dit was buiten de Duitse bezetters gerekend, die sinds mei 1943 Nederlanders onder het motto van ‘Arbeitseinsatz’ dwongen om in Duitsland te gaan werken. Henny, die als opgeleid metaaldraaier gebruikt kon worden in de Duitse oorlogsindustrie, zag dit helemaal niet zitten, en op het moment dat hij zich moest melden was hij dan ook ondergedoken.
Opperwachtmeester F.M. Hogeweg, die collaboreerde met de Grüne Polizei en al meerdere onderduikers opgepakt had, kwam ter plaatse. Hij plaatste zijn dienstwapen tegen het hoofd van Henny’s moeder en snauwde de aanwezige kinderen toe: “Wanneer hij hier niet snel is, knal ik haar neer”. Eén van de broers, die wist waar de onderduiker zat, is hem toen gaan halen, waarop Henny niet anders kon dan meegaan. In eerste instantie werd hij naar Saarbrücken gestuurd, waar hij volgens de lijst vanaf 21 september 1943 moest werken in een fabriek van Schneiderwerke, waar munitie gemaakt werd. Voorjaar 1944 werd hij hier betrapt op sabotage, wat hem op een pak slaag en een overplaatsing kwam te staan. Vanaf dan moest hij naar een andere fabriek, eveneens van Schneiderwerke, in het dorpje Hartmannsdorf, net buiten Chemnitz, waar ook een Arbeitsdienstlager en vanaf 1944 ook een Kriegsgefangenenlager waren. In beide kampen bevonden zich naast vele Nederlandse dwangarbeiders ook een aantal Franse dwangarbeiders en krijgsgevangenen.
In het najaar werd Henny opnieuw betrapt op sabotage. Hij werd door Duitse wachters in elkaar geslagen en opgesloten, met de mededeling dat hem de volgende dag de kogel wachtte. Dezelfde dag werd Chemnitz en omgeving aangevallen door bommenwerpers van het Amerikaans leger, die in mei begonnen waren met precisiebombardementen. In het daarop ontstane tumult slaagde Henny erin te ontsnappen. Van dezelfde chaos maakten nog een drietal Nederlanders en vier Fransen gebruik om ook de benen te nemen. Ze kwamen elkaar tegen en de daarop volgende weken trok het achttal richting westen. Zich overdag verstoppend en ’s nachts te voet verplaatsend, en af en toe een fiets pikkend slaagden ze erin de Franse grens te bereiken. Omdat de vluchtelingen wisten dat de geallieerden geland waren, trokken ze met behulp van de Fransen verder richting Normandië. Het geluk zat hen mee, en ze stootten op het Amerikaanse Derde Leger, dat onder bevel stond van Generaal Patton.
Hoe het de drie andere Nederlanders en de vier Fransen verder gegaan is, heb ik niet kunnen achterhalen, maar Henny besloot zich aan te sluiten bij de Amerikanen. Dit had eerst wat voeten in de aarde, want de familienaam Gertner klonk nu niet bepaald Nederlands. Na gescreend te zijn, mocht hij het Amerikaanse legeruniform aantrekken, en werd ingedeeld bij de 4th Armoured Division. (4de pantserdivisie). In eerste instantie werd de rekruut alleen ingezet bij het bewaken en transporteren van Duitse krijgsgevangen. Uit deze tijd moet zijn uitdrukking stammen: ” Tien meter wegrijden, hard remmen, en er passen minstens nog 10 moffen meer op de truck”.
Maar al snel, mede door de grote verliezen die de 4th A.D. leed, raakte hij hoe langer hoe meer bij de gevechten betrokken en uiteindelijk bevond hij zich aan het front, midden tussen de hevige gevechten. Toen tijdens het Ardennenoffensief de Amerikaanse 101th Divisie in de tang zat, besloot generaal Patton de 4th A.D. in te zetten als snelle speerpunt om Bastogne te bevrijden. Henny, die eigenlijk weinig vertelde over zijn oorlogsverleden, zei hierover het volgende: “Normaal gingen de tanks voorop, en wij van de infanterie er achter. Nu moesten we ineens met zoveel mogelijk soldaten op de tanks klimmen en we kregen oude kranten en stukken papier om onder onze kleding te stoppen. De tanks draaiden zich om en bleven met draaiende motoren staan wachten. Op een gegeven moment zette de hele kolonne zich in beweging en die krengen (hij bedoelde de Shermantanks) reden zo hard ze konden naar wat later Bastogne bleek te zijn. Voor we aan de gevechten konden beginnen moesten we over onze wapens pissen, om er mee te kunnen schieten”. Na de zware gevechten rond Bastogne trok Henny met de 4th A.D. vanuit Luxemburg verder, zich een weg vechtend door Duitsland, om via Alzey, Gotha, en Chemnitz (wat een ironie) uiteindelijk in Tsjecho-Slowakije op het Russische Rode leger te stuiten. Hij pikte daar zelfs een paar woorden Russisch op, maar de meeste daarvan zijn niet voor publicatie geschikt.
Ergens tussen Alzey en Chemnitz is de compagnie waar hij deel van uitmaakte op een grot of schuilplaats gestoten, waaruit de Duitse soldaten verwoed weerstand boden. Na zware gevechten wilden de Duitsers zich overgeven. De eerste militair kwam naar buiten, met een witte vlag. De anderen volgenden met hun handen achter hun nek gevouwen. De laatste die naar buiten kwam was de bevelvoerend officier. Wat de GI ’s niet zagen was dat deze man een pistool achter zijn hoofd verborgen hield waarmee hij, nadat hij naar buitenkwam, de soldaat die naast Henny stond doodde. Hierover zei Henny ooit eens: “We hebben iedereen die zich overgegeven had gedood, en de eerste dagen hebben we geen risico’s meer genomen en werden er geen krijgsgevangenen gemaakt”. Het wapen van de Duitse officier, een Walther model 7 en zijn bajonet, zijn door Henny meegenomen en lagen zijn hele leven in het nachtkastje naast zijn bed.
Nadat de Divisie, na afloop van de oorlog, afgelost werd, is hij teruggekeerd naar Oldenzaal. Maar zoals zo veel veteranen en verzetsstrijders kon ook hij thuis niet meer aarden. Zijn ouders drongen erop aan dat hij weer bij Stork zou gaan werken, maar Henny voelde hier niets voor. Na aanvankelijke problemen (hij was immers ‘in vreemden krijgsdienst’ geweest) kon hij in dienst gaan als ‘hulp-marechaussee’ in Papendrecht. Van daaruit is hij overgestapt naar het korps Rijkspolitie in Dordrecht, waar hij in 1984 als staf Adjudant met pensioen gegaan is.
Ergens begin jaren 50 waren de heren Stoppelenburg en Gast getuige van een gebeurtenis die ze mij in de jaren tachtig op bijzonder smakelijke wijze wisten te vertellen. Het Korps Rijkspolitie bestond nog niet lang, en de motoragenten verplaatsten zich met door de geallieerden achtergelaten oude Harley Liberators en iets nieuwere Matchlessen. Het was de tijd dat motorrijden nog voor ‘echte’ mannen was en moeders hun dochter in paniek binnenriepen wanneer er een motorrijder het dorp binnenreed. Wachtmeester Gertner, die vrijwel van in het begin bij het Korps Rijkspolitie was, had een aantal aspirant motorrijders klaargestoomd voor het politie-rijexamen motorfiets met zijspan. De rijexaminator, iemand die al niet bekend stond als een aimabel persoon, had die dag wel een bijzonder slechte bui, en vanuit het zijspan had hij op iedere kandidaat wel iets aan te merken, waarbij wachtmeester Gertner steeds de volle laag kreeg.
Wachtmeester Gertner kreeg het hiervan stilletjes op zijn heupen en toen de examinator na het laatste examen uit het zijspan wilde stappen met de woorden: ”U bent gezakt, en na wat ik vandaag gezien heb, heb ik zo mijn twijfels of uw leraar zelf wel met een zijspan overweg kan”, was voor hem de maat vol. Voor de brave man kon uitstappen sprong de wachtmeester op het zadel, en sommeerde de examinator weer te gaan zitten. “Ik zal u eens laten zien of ik met een zijspan kan rijden”, beet hij de man toe. Voor deze besefte wat hem boven het hoofd hing, gaf Gertner een dot gas en scheurde weg. Nu is Dordrecht een eiland, en de plaats van het examen was toevallig niet ver weg van de waterkant. Vlugger dan de geschrokken bijrijder met zijn ogen kon knipperen wipte de wachtmeester de motor op twee wielen, met het zijspan in de lucht, en stuurde rechtstreeks richting kade. Daar aangekomen reed hij de motor op het uiterste randje van de kade, het zijspan boven het water bengelend.
De examinator klemde zich in paniek met beide handen vast en zag het hele span voor zijn ogen al in het water duiken. Alsof dat nog niet genoeg was begon de getergde wachtmeester aan een soort slalom op twee wielen, waardoor de bak, met inhoud, aan een misselijk makende op en neer en heen en weer gaande beweging boven het wateroppervlakte begon, te vergelijken met een stuurloos schip. Honderden meters reed het span zo op de rand van de oever, de bestuurder breed grijzend, de bijrijder steeds groener wordend. Toen hij het genoeg vond zette Gertner het voertuig weer op drie wielen en reed in duizelingwekkende vaart terug naar de verblufte aspiranten, die wel wisten dat hun leraar ‘er wat van kon’, maar dit geintje toch ook nog nooit hadden gezien. De examinator, inmiddels een vaalgroen kleur op zijn gezicht, stapte wankelend uit, draaide zich om en kotste zijn ziel uit zijn lijf. Na een paar minuten draaide de arme man zich om, mompelde “alle kandidaten zijn geslaagd”, en verdween zonder verder een woord te zeggen. Wachtmeester Gertner heeft nadien nog vele aspiranten de fijne kneepjes bijgebracht, maar de examinator hebben ze in Dordrecht nooit meer teruggezien.
Henny was al even in de FLO (functioneel leeftijdsontslag – met 60 jaar) toen bij boodschappen ging doen in een supermarkt in Dordrecht. Aan de kassa had hij twee klanten voor zich, voor hem een meisje van een jaar of zestien en daarvoor een jongeman. De jongen haalde een pistool uit zijn zak, nam het meisje vast onder bedreiging van het wapen en eiste het geld uit de kassa. Henny stapte kalm naar voren en duwde het meisje weg met de woorden: “zij is nog jong, ik ben een oude man, neem mij als gijzelaar”. De jongeman was even perplex en Henny maakte van dit moment gebruik om hem met één slag zo hard te slaan, dat hij bewusteloos in een hoek vloog, waar hij nog altijd lag toen de gemeentepolitie arriveerde. Aan de gemeentepolitieagent verklaarde hij doodgemoedereerd: “zoiets moet je niet doen bij een ouwe diender”. Zelf zei hij hierover alleen maar “ik heb even een overval verhinderd”, de ware toedracht hoorden wij pas later.
In 1998 hebben Henny en zijn vrouw Betsy Velthuis besloten terug te keren naar Oldenzaal, waar hij in op 29 maart 2005 overleden is.
Dit verhaal is door mij zo nauwkeurig mogelijk samengesteld aan de hand van vele kleine en grotere puzzelstukjes. Uitspraken en kleine opmerkingen die mijn vader in de loop der jaren maakte, feiten die mijn grootvader, mijn moeder en enkele andere familieleden in de loop van jaren vertelden. Mijn bijzondere dank gaat naar mijn vrouw Claudia, die met mij naar Hartmannsdorf geweest is, waar ze niet alleen de voormalige fabriek van de Schneider Werke teruggevonden heeft, maar zelfs een plaatselijke getuige die wist te vertellen over de Nederlandse en Franse dwangarbeiders en krijgsgevangenen. En met een warm gevoel denk ik terug aan mijn tante Lies te Vaarwerk-Velthuis, die me tijdens de laatste jaren van haar leven nog veel wist te vertellen en geholpen heeft om alles op een rijtje te zetten.
Op het moment dat Henny wegvluchtte uit Hartmannsdorf, woonde op enkele kilometers afstand in Chemnitz de twee jaar jongere Reinhard Koch. Toen de 4th Armoured Division zich tegen het einde van de oorlog een weg vocht door Sachsen, kreeg diezelfde Duitse jongeman, gedwongen door fanatieke SS ’ers, niet ver daarvandaan een pantservuist in zijn handen geduwd. Beide jongemannen waren opnieuw niet zo ver van elkaar verwijderd. Niet zo bijzonder? …. Het feit dat Henny mijn vader was, en Reinhard de vader van mijn echtgenote, en dat beide heren in 1999 samen op onze bruiloft zaten, maakte het toch wel heel uitzonderlijk.
“It’s foolish and wrong to mourn the men who died. Rather we should thank God that such men lived”. Citaat van Generaal George S. Patton, en tekst op Henny’s graf aan de Schipleidelaan in Oldenzaal.