Dit verhaal werd in mei 2018 geschreven door Mieke Olde Scholtenhuis-Siemerink +2020
Mieke van de Elsmors – Ik ben geboren in 1934 en kom oorspronkelijk uit de wijk Zuid-Berghuizen (toen gemeente Losser, nu Oldenzaal) en heb 38 jaar in Losser gewoond.Tegenwoordig woon ik in De Zonnestraal in De Thij, dus weer in Oldenzaal. Om over de bevrijding te kunnen schrijven, zal ik met de oorlog moeten beginnen. Ik was zes jaar toen de Duitsers ons land binnenvielen. Ik zie ze nog zo op hun zware motoren rijden over de Enschedesestraat, waar wij woonden. Deze straat was een belangrijke doorgangsweg naar het vliegveld en naar Enschede. Binnen de kortste keren hadden ze op de oude spoorlijn Oldenzaal-Losser hun ‘Flak’ geïnstalleerd. Dat was pal tegenover onze slagerij. Van daaruit schoten ze Engelse vliegtuigen uit de lucht, wij lagen dan ook constant onder vuur, de hulzen van de kogels lagen achter ons huis. Ook hadden ze een fabriekje aan de overkant bezet. De H. Hartschool, de huizen van de buren, ondergedoken spoorwegarbeiders, overal zaten de Duitsers en wij zaten er tussenin. De kelder was onze schuilplaats. Mijn vader had hem helemaal gestut met zware palen. Op de pekelbakken, waar hij spek in pekelde, lagen planken, daarop matrassen en dekens. Een rek vol kleding en mondvoorraad, voor zover die er al was. Heel veel nachten, als het nodig was, sliepen wij toen (vier) kinderen hier met onze ouders. Hoewel, mijn vader was vaak weg, op kabelwacht in de De Lutte en hij was ook bij de luchtbescherming. Als er geschoten of gebombardeerd werd zat onze kelder vol met buren en klanten uit de winkel.
Oorlog – Wij als kinderen hebben ook gesaboteerd door zand in de benzinetanks van de Duitse vrachtwagens te gooien. Ook gapten we turf die door Poolse gevangenen naar de Duitsers moest worden gebracht. De grote razzia heb ik voorbij zien komen. Ik zie mijn vader nog wat voedsel aan bekenden geven. Mijn vader was vrijgesteld omdat hij ‘Metzger’ was en een witte jas droeg. Hij heeft nog veel mensen met een vals ‘Ausweis’ van het Oldenzaalse voetbalveld gekregen, waar de mannen waren samengedreven.
Ik heb 22 december 1944 de piloot Stamford Seaton ‘Bill’ Williams brandend neer zien storten. Hij ligt begraven op het kerkhof in Losser. Op 22 december 2004, precies zestig jaar nadat deze Nieuw-Zeelandse piloot op 24-jarige leeftijd, boven Losser dodelijk verongelukte werd op diens graf op de begraafplaats bij de H. Maria Geboortekerk een krans gelegd. Bij de kranslegging was ik aanwezig.
Bevrijding – Nu dan over de bevrijding. Wij zaten tussen twee cafés in, Kothman en Olde Weghuis. Hier hadden de Duitsers zich teruggetrokken. We hadden gehoord dat de bevrijders dichtbij zaten. De Duitsers waren heel nerveus, je zag ze al terugtrekken met oude kinderwagens en (onze) fietsen, helemaal volgepakt. Tussen ons en de buren was een breed pad. Daar reed op eerste paasdag 1945 een vrachtwagen met daarop een geslachte koe. Zo, open en bloot. De Duitsers verstopten zich achter de huizen en daar waren ze vlees aan het braden, niemand had vlees… Wij zaten met ons paaseitje dicht bij de kelder, want het werd spannend.
Vanuit de beide cafés reden motoren met officieren steeds richting vliegveld, maar ze kwamen al gauw weer terug. Steeds meer Duitsers kwamen voorbij, richting oostgrens. Het begon steeds meer te rommelen vanaf Enschede. Die nacht van eerste op tweede Paasdag gingen we niet slapen, we lagen achter het hakblok in de winkel stiekem te wachten op de bevrijders. Tegen de morgen hoorden we tanks ratelen. De eerste tanks waren gesloten, maar daarna zagen we de eerste hoofden er bovenuit steken. Ze reden heel hard Oldenzaal in. Mijn moeder had al die tijd een oranje strik bewaard en, na een poosje, wij naar buiten met die strik. Waar al die mensen toen vandaan kwamen weet ik niet. Ik zag alweer onderduikers en van die strik hield ik maar een klein stukje over. Iedereen haalde er wat af.
En terwijl wij allemaal stonden te juichen was er opeens een enorme explosie. De Duitsers hadden hun kanon, dat bij het landkruis in De Eekte stond, opgeblazen. Wij allemaal plat op de grond in het zand. Alle ruiten bij de cafés lagen er uit, beelden waren van de kast gevallen, een enorme ravage. Toen het rustiger werd en de tanks stil stonden, begonnen wij te bedelen. Chocolate for mama, cigarettes for papa en candy for the baby… Wij hadden geluk dat mijn oom naast ons een eierpakhuis had, want de bevrijders waren gek op eieren en daar konden wij mooi mee ruilen.
De volgende morgen, toen wij uit bed kwamen, konden we de kamer niet meer in. Er zat namelijk een deur voor de trap en omdat de hele kamer vol lag met bevrijders in slaapzakken, kon de deur niet meer open. Ze moesten zich allemaal scheren en wassen en wij kregen echt wittebrood van hen, het smaakte naar cake, en echte thee.
Feest – De dagen van de bevrijding was er feest in de stad. Er werd gedanst en gezongen. En wij kinderen gingen daar naar toe. Maar we deden nog meer, we gingen met hele groepen op strooptocht naar het vliegveld om te kijken of er nog wat te halen was. In de kelder van de basis lagen allemaal muffe, natte koekjes en die gingen we dan thuis in de oven weer opwarmen. En we aten ze nog op ook. Bah! Op weg naar het vliegveld, op de Noordergrensweg, zijn we vreselijk geschrokken. Er kwam opeens een Duitse soldaat uit de bosjes, vies en ongeschoren met een geweer in zijn hand. Hij is de weilanden in gevlucht. Of hij zijn vaderland heeft bereikt, weet ik niet. Een niet zo fijne herinnering heb ik overgehouden aan de bevrijders. Ze kwamen in de dichtgespijkerde cafés kijken naar de ravage. Ik was toen elf jaar en ben daar aangerand door een soldaat. Dat vergeet ik ook nooit meer. Niet alle Duitse soldaten waren slecht. Ze moesten, ook al wilden ze het niet.
Zo hebben wij heel goede contacten overgehouden met Anton Roubic uit Recklinghausen. Toen een jonge soldaat, pas getrouwd. Bij ons aan de overkant stond hij op wacht. Mijn vader vroeg dan: ‘Anton, kom je een kopje thee drinken?’ Hij was dan zo dankbaar. Ook heeft hij eens een foto van ons gezin gemaakt. Op een gegeven moment moest hij naar het Oostfront. Jaren hebben we niets van hem gehoord, tot na de oorlog. In onze slagerij stonden vreemde klanten voor de toonbank. Mijn vader vroeg of hij ze kon helpen. Toen hoorde hij: ‘Gerard, kennst du mich nicht mehr?’ en haalde de ‘vreemde’ klant de bewuste foto te voorschijn. Groots was het weerzien en dat is levenslang zo gebleven. Vaak zijn we met het hele gezin naar Recklinghausen geweest en we waren altijd welkom. Ook kwamen zij ons vaak bezoeken. Helaas kwamen ziekte en ouderdom om de hoek kijken. Anne, zijn vrouw, werd dement en hij is zelf in 1991 overleden. Vaak denken we nog aan hen, het waren bijzondere, lieve mensen.
Dit verhaal werd eerder gepubliceerd op de website van de Historische Kring Losser, omdat zij destijds in die plaats woonde.
Familiefoto’s: archief Jan Olde Kalter