Over Leo Muller en zijn familie, geschreven door Gerard Vaanholt
Leo Muller was bij het uitbreken van de oorlog de enige Joodse apotheker van Overijssel. Korte tijd mocht hij alleen aan Joden uit Twente medicijnen verstrekken. Maar in 1942 sloot de bezetter zijn Enschedese apotheek. Een jaar later werd hij vermoord in Sobibor.
Soms stuiten historische speurders bij hun onderzoek bij toeval op andere intrigerende gebeurtenissen uit het verleden. Het overkwam ook Jan Wiefker uit Enschede. Hij verdiepte zich in de persoon Hans Lasonder, een N.S.B.’er op wiens onteigende grond de Universiteit Twente is verrezen. Een detail in de documenten trok zijn aandacht. Lasonder verleende in 1943 een hypotheek op de aankoop van een andere N.S.B.’er van een pand aan de Oldenzaalsestraat in Enschede. De Joodse apotheker Leo Muller had daar zijn zaak gehad, maar was er door de bezetter verjaagd. Wiefker raakte geboeid door het lot van deze man en ging zoeken naar diens achtergronden. Hij kwam een triest levensverhaal op het spoor. De Duitsers vermoordden hem, 33 jaar oud, in het concentratiekamp Sobibor. Droevig voorbeeld van wat veel Joodse medeburgers overkwam. Leo Muller had een bijzonders status. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog telde ons land iets meer dan dertig Joodse apothekers. Hij was de enige in Overijssel. Samuel Liefman (roepnaam Leo) Muller was een Oldenzaler. Hij kwam er op 2 juli 1909 ter wereld in een welgesteld Joods gezin. Zijn vader Nathan bezat een fabriek in zadels, riemen, koffers, paraplu’s en wandelstokken aan de Spoorstraat. Hij was een markante persoonlijkheid. Het gezin telde vijf kinderen. Leo was de oudste. Hij studeerde farmacie in Groningen en behaalde in 1937 zijn apothekersdiploma. Graag had hij zich in Oldenzaal als apotheker gevestigd maar hij kreeg geen vergunning. Noodgedwongen week hij uit naar Enschede en dreef daar tussen 1939 en 1942 aan de Oldenzaalsestraat 143 de apotheek Het Lasonder, inclusief een laboratorium. Met succes en ondanks een handicap, want hij leed aan multiple sclerose, was invalide en moest zich voortbewegen in een rolstoel.
Met zijn grote doorzettingsvermogen lukte dat, maar ook die eigenschap was onvoldoende om weerstand te bieden aan alle ellende die de bezetter teweeg bracht. Volgens de documenten was hij in 1941 uitgeschreven als apotheker. Joden mochten geen lid zijn van de Nederlandse Maatschappij van Pharmacie. Opmerkelijk is dat hij later weer stond ingeschreven. De reden was een pragmatische. Hij was aangewezen om geneesmiddelen te verstrekken aan uitsluitend Joodse mensen, uit de wijde omtrek. Maar ook dat was tijdelijk. Eind 1942 namen de Duitsers zijn apotheek in beslag. De ‘Niederländische Grundstuckverwaltung’ liet in december van dat jaar aan het kadaster weten ‘auf Grund der Verordnung des Herrn Reichskommissars für die Niederländischen Gebiete’het betreffende perceel ‘in Verwaltung genommen zu haben’. Tekenend voor de benadering van Joden is de terminologie die het ‘Treuhandgesellschaft Omnia’ in een brief aan de Enschede politie bezigt. Omnia had opdracht om de apotheek van Muller te liquideren, maar meldt de eigenaar daar niet te hebben aangetroffen. En schrijft vervolgens met onverholen minachting over hem “Laut so eben bei uns eingegangene Mitteilug soll der Jude nicht mehr da sein”. Ze hadden ook nergens informatie kunnen krijgen ‘wo de Jude sich aufhält’. Muller was dus verdwenen. Waar hij het volgende half jaar gebleven heeft, is onbekend. Maar hij heeft zich niet schuil kunnen houden. De Duitsers pakten hem op en brachten hem op 11 mei 1943 naar kamp Westerbork. Vandaar ging hij op 1 juni 1943 op transport naar het concentratiekamp Sobibor. Drie dagen later was hij al dood. Hij heeft bij zijn vlucht uit de apotheek niet eens kans gehad zijn invalidenwagentje mee te nemen.
De ouders van Leo Muller weigerden onder te duiken en kwamen om in kamp Auschwitz. Zijn drie zussen overleefden de oorlog. De jongste ‘Lenie’ woont nog in Amsterdam. Door het leeftijdsverschil van zestien jaar gingen broer en zus in hun jeugd niet zo heel veel met elkaar om. In het begin van de oorlog heeft ze hem nog wel een jaar in de apotheek geholpen. Ze herinnert zich dat de bezetter een andere broer – Albert, die advocaat was – in september 1941 uit de ouderlijke woning meenam. Hij vond al heel snel daarna de dood in concentratiekamp Mauthausen in Oostenrijk. Ze weet ook van de weigering van de Oldenzaalse autoriteiten om broer Leo een vergunning te geven om een apotheek in de stad te beginnen. “Kort daarna kreeg Bloemen wel een vergunning om een apotheek op te zetten”, klinkt het verbitterd. Het is voor haar een bevestiging van de Jodenvijandige sfeer die ze in Oldenzaal ervaren heeft. “Voor Joden was Oldenzaal in die tijd geen prettige stad om te wonen”, zegt ze. Veel pesterijen. Kinderen die haar staande hielden en begonnen te zingen: ‘Jörre, jörre, joere. Stop dienen kop in de koele. Stop dienen kop in de mosterdpot. Dan is de hele jörre kapot.’ Zelfs op school waren er leraren de ronduit antisemitisch optraden. “Natuurlijk waren er ook veel goede mensen”, relativeert ze, maar ze dreunt nog steeds zo een hele reeks namen op van Oldenzaalse mensen die zich anti-Joods gedroegen. “Wij beantwoordden ook niet aan het beeld dat een Jood achter de voddenkar moest lopen. Wij hadden het goed en dat riep veel jaloezie op.” Oldenzaal stond niet als zeer Joods vriendelijk bekend.
De stad telde aan het begin van de oorlog zeventig vol-Joden. Bijna allemaal verloren ze het leven. Van de rijkdom van de Mullers was na de bevrijding niets meer over. Het ouderlijk huis was volledig uitgeleefd. Vijf uren na de Duitse inval al had vader Nathan de opdracht gekregen om terstond de twee davidsterren van zijn hek te verwijderen. Diezelfde dag nog haalde de bezetter alle schilderijen en portretten uit de woning weg. Een laatste herinnering aan de Mullers is in 1999 alsnog verloren gegaan. Nathan Muller had ook een huis op de hoek van de Spoorstraat en de Beatrixstraat laten bouwen. In de zijgevel daarvan was een davidster ingemetseld, de enige die op die manier vorm had gekregen. Maar met sloop van het pand verdween ook dit stukje Joods-cultureel erfgoed.
Van het oorspronkelijk familiebezit heeft Leo Mullers zus Lenie niets over. Alle antieke spullen van de familie zijn tijdens de oorlog weggehaald. Ze heeft nog wel een leuke anekdote. “We gingen na de oorlog een keer naar een expositie in Rijksmuseum Twenthe en daar stonden ineens beelden uit onze tuin. Bewijs dat maar, zeiden de museummedewerkers, toen we dat opmerkten. Toevallig hadden we een fotootje van onze vader die in de tuin de krant zat te lezen. En daar stonden die beelden op. We hebben ze teruggekregen en maar aan een Amsterdams museum geschonken.”
Geen van de zussen is weer in het ouderlijk huis getrokken. Lenie en haar echtgenoot woonden na de oorlog nog vijf jaar op een plek, die nauw met de familie verbonden was. Op de bovenverdieping namelijk van de apotheek van haar omgebrachte broer in Enschede.
Dit verhaal verscheen in 2007 in de Twentsche Courant Tubantia