Het kampleven van Frans Bruggeman, geschreven door Felix Nijland
Zelfs in zijn memoires noemt Frans Bruggeman niet de naam van de Oldenzaalse N.S.B.’ster, die hem in 1943 aangaf bij de Duitsers. Hoewel hij door haar in Kamp Vught kwam en daarna twee jaar in Duitse concentratiekampen zat waaronder het beruchte kamp Dachau. “Ik denk dat het gewoon dommigheid is geweest van dat meisje.” Frans Bruggeman keerde precies 65 jaar geleden uit concentratiekamp terug in Oldenzaal. Haat jegens Duitsers koestert hij niet. Frans Bruggeman (87) had er zelfs geen moeite mee toen zijn zoon Rob trouwde met een Duitse. “Het is zijn zachte karakter”, zegt zijn drie jaar jongere vrouw Lia, die in de oorlog koerierswerk verrichtte in haar geboorteprovincie Friesland.
Frans Bruggeman werd in februari 1943 opgepakt bij zijn werkgever, de kledingzaak Van Schoot in Oldenzaal. Twee agenten kwamen hem halen. Met de handen boven zijn hoofd moest hij in looppas naar het politiebureau. Hij werd er een paar keer flink in elkaar geslagen. Dat overkwam hem daarna nog eens bij de Sicherheidsdienst (S.D.) in Enschede, alvorens de toen net 20-jarige Oldenzaler op transport werd gesteld naar het concentratiekamp Vught. Pas na een aantal verhoren werd de jonge Bruggeman duidelijk waarom hij was opgepakt. “Ik uitte mijn vreugde over de val van Stalingrad door het zingen van de eerste vier maten van de vijfde symponie van Beethoven: Ta-ta-ta-taa. de herkenningsmelodie van Radio Oranje. Het verlies van Stalingrad zat de Duitsers hoog. Als je als Nederlander daar je blijdschap over uitte, werd je dat zwaar aangerekend.” Zijn collegaatje, lid van de beweging van Anton Mussert, bracht hem aan bij een foute inspecteur van politie.
Frans werd na Kamp Vught overgeplaatst naar Kamp Moerdijk. Daarna terug naar Vught, vervolgens naar Dachau en tenslotte naar het werkkamp Kottern in de Allgäu, waar hij in de Messerschmidt-fabrieken moest werken. Frans, de jongste van acht jongens uit een gezin met twaalf kinderen, was niet de enige uit de familie die in de oorlog vast kwam te zitten. Ook zijn vader en zijn broers Gerard, Harry en Joan werden opgepakt. Gerard, missionaris, zat in het Jappenkamp op Borneo.
Kort geleden dook in historisch museum het Palthe-Huis in Oldenzaal een handgeschreven verslag op van de bevrijding van Oldenzaal. Onderzoek van deze krant leerde dat het was geschreven door Tonnie Bruggeman, een bekende Oldenzaler en een broer van Frans. Tonnie schreef op een van de laatste bladzijdes hoe blij hij was dat W.R. (de initialen van de N.S.B.’ster) direct na de bevrijding werd opgepakt en uitgejoeld werd door de Oldenzalers. Het museum beschikte tevens over een gedocumenteerd verslag, getiteld ‘Het kamp 1943-1945’. Dat bleek te zijn geschreven door de tegenwoordig in het Brabantse Oosterhout wonende Frans Bruggeman. “Zo’n twintig jaar na de oorlog was ik ziek. Ik ben toen mijn kampherinneringen op gaan schrijven. Mijn dochter Ingrid en broer Tonnie moedigden me aan ermee door te gaan. Is het fout met je gedachten terug te gaan naar het verleden? Ik ben helemaal geen schrijver, maar ik schreef maar door. Later realiseerde ik me dat, wat ik eigenlijk wilde zeggen, niet op papier was te zetten. Het gevoel de vrijheid te missen. De herinnering aan de vogel die over het kamp vloog. In mijn gedachten wilde ik dat ik ook een vogel was. De vrijheid was het grootste gemis.”
In Kamp Vught werd hij geconfronteerd met de wreedheden van sommige Duitsers. “Een oudere man van de leeftijd van mijn vader werd ruw in zijn gezicht geslagen. Joodse mensen werden zonder aanwijsbare redenen met geweerkolven doodgeslagen in het prikkeldraad. Een van de ergste dingen die ik ooit gezien heb.”
Zijn dochter Ingrid zei ruim zeven jaar geleden tegen de krant BN/De Stem dat ze blij was dat haar vader zijn levensverhaal had opgeschreven. Frans Bruggeman, die vanuit Oldenzaal als etaleur en later als meubelverkoper en bedrijfsleider naar Breda trok, had tussen zijn vijftigste en zestigste zware nachtmerries en angstaanvallen. Toen hij zestig was, werd hij afgekeurd. Hij leed aan het kampsyndroom (KZ-syndroom), hoewel hij dat zelf niet graag wilde toegeven. Het gezin met vier kinderen kreeg vader in die tijd ook van een heel andere kant te zien. “Toen hij het eenmaal van zich had afgeschreven werd vader vrolijker. Eerst kwam hij altijd moe thuis. Gelukkig veranderde hij helemaal”, aldus zijn dochter. Maar zijn vrouw Lia merkt dat de gedachten van haar man toch nog vaak afdwalen naar de kampontberingen. Dit jaar ging Frans Bruggeman in Oosterhout voor het eerst sinds jaren niet naar de dodenherdenking op 4 mei. “Ik weet niet waarom. Ik kon het niet opbrengen, had er geen zin in.”
Hij vertelt over een SS-er die in kamp Vught op een avond aangeschoten de slaapzaal binnenkwam. “Hij joeg twaalf gevangenen onder twee eenpersoons bedden. Elk lichaamsdeel dat er onderuit stak kreeg klappen met de karwats. Het was een enorme vernedering.” Eind mei 1944 bij het ochtendappel werd Frans met anderen in goederenwagons op transport gesteld. “Er zaten geen ramen of luiken in. Alles was dichtgemaakt. Plassen moest je in de hoek van de wagon. We hadden aanvankelijk geen idee waar we heengingen. Maar het werd Dachau. Eenmaal daar moesten we ons uitkleden en werden we van onderen en boven kaalgeschoren.”
Van Dachau kwam Frans in het Aussenkommando Kottern, een klein plaatsje bij Kempten in de Allgäu. Hij vertelt over het elke avond terugkerende ritueel van luizen zoeken. “Eerst het hemd en daarna de onderbroek. We drukten ze dood tussen onze nagels, die we daarna afstreken aan de zijkant van het bed. Vijftig tot zestig luizen per avond was niks. Ik weet nog goed dat ik op mijn verjaardag een pakketje van thuis kreeg. Een molton lange onderbroek en een molton hemd. Als ik eraan denk ruik ik nog de lucht van het nieuwe goed. Ik heb het oude ondergoed weggegooid en het nieuwe aangetrokken. Wat was dat zalig.”
Geallieerde vliegende forten bombardeerden de machinefabriek waar hij te werk was gesteld. Frans overleefde het. Naderhand moest hij helpen doden en gewonden uit te graven. Onder het puin zag hij een kindervoetje. “Verschrikkelijk.” Aan het eind van de oorlog gingen de bewakers in kamp Kottern er plotseling vandoor. Kort daarvoor hadden de gevangenen gehoord dat de SS ze zou doodschieten als de Amerikaanse bevrijders naderden. Frans Bruggeman kwam na een lange reis thuis, via Mannheim, Ludwigshafen, Sarrebourg, Parijs, Brussel, Den Bosch en Zutphen. “Bij ons huis aan de Hengelosestraat stond een meisje dat mij een kus gaf. maar ik wist niet wie ze was. Het bleek mijn zus Anny te zijn. In de tweeëneenhalf jaar dat ik haar niet gezien had, was ze totaal veranderd.”
De Twentsche Courant maakte melding van de behouden thuiskomst. Na de oorlog ging Bruggeman weer aan het werk. “Je hebt het goed. Een huis, een lieve vrouw, kinderen en een baan. En toch was de zekerheid zoek. Middenin de nacht wakker worden en niet meer kunnen slapen. Angst… hoewel je niet eens precies weet waarvoor. Je dacht vaak terug aan de honger, achter twee rijen prikkeldraad zitten. Elke dag weer op appél geteld worden als slachtvee. Het ergste was dat je altijd maar zat te wachten. Vooral na mijn vijftigste heb ik veel spanningen gekend. Je vroeg je af waar de vreugde van de arbeid was.”
Hij weet het zeker: zijn leven zou heel anders zijn verlopen als die jonge Oldenzaalse hem die morgen niet de vijfde van Beethoven had horen fluiten. „De eerste jaren na de oorlog viel het mee. Je bouwde een gezin op, was druk met je werk. Nu, veel later, komen de herinneringen vaker boven. En is er soms weer die ondefinieerbare angst. Regelmatig realiseer ik me dat ik mazzel heb gehad. Hoe dat kwam? Ik heb altijd gezorgd dat ik in de kampen niet bij de groten en niet bij de kleinen hoorde. Kortom, ik probeerde niet op te vallen. Daardoor leef ik nog… denk ik.”
Dit verhaal verscheen op 05-06-2010 in de Twentsche Courant Tubantia
foto – Twentsche Courant Tubantia @Willem Vernes